ECLI:NL:CRVB:2015:3520
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor tandheelkundige behandeling
In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die haar aanvraag om bijzondere bijstand voor tandheelkundige kosten had afgewezen. Appellante had op 3 juli 2013 bijzondere bijstand aangevraagd voor een parodontologische behandeling, maar het Drechtstedenbestuur wees deze aanvraag af, stellende dat de Zorgverzekeringswet als een voorliggende en toereikende voorziening moest worden beschouwd. De rechtbank verklaarde het beroep van appellante ongegrond.
In hoger beroep voerde appellante aan dat de rechtbank haar ten onrechte niet in de gelegenheid heeft gesteld om nadere stukken in te dienen en dat er zeer dringende redenen waren voor het verlenen van bijstand. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat appellante voldoende gelegenheid had gehad om nadere stukken in te dienen, maar hiervan geen gebruik had gemaakt. Bovendien werd het beroep op zeer dringende redenen verworpen, omdat appellante niet met medische gegevens kon onderbouwen dat er een acute noodsituatie was.
De Raad bevestigde dat het college sinds 1 januari 2012 geen bijzondere bijstand meer verstrekt voor medische kosten, waaronder tandartskosten, en dat er geen sprake was van een bijzonder geval dat een uitzondering op deze regel rechtvaardigde. Het beroep op het vertrouwensbeginsel werd eveneens afgewezen, omdat de eerdere toezegging van het college niet voldeed aan de vereisten voor een geslaagd beroep hierop. Uiteindelijk werd het hoger beroep van appellante verworpen en de uitspraak van de rechtbank bevestigd.