ECLI:NL:CRVB:2015:3475

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 september 2015
Publicatiedatum
9 oktober 2015
Zaaknummer
14/457 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en gangbare arbeid in het kader van de Ziektewet

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) waarin haar arbeidsongeschiktheid werd afgewezen. Appellante had zich ziek gemeld vanwege nek- en hoofdpijnklachten, terwijl zij eerder een uitkering ontving op basis van de Werkloosheidswet. Het Uwv concludeerde dat appellante in staat was om de functie van parkeercontroleur te vervullen, wat leidde tot de beëindiging van haar Ziektewetuitkering. Appellante was het niet eens met deze beslissing en stelde dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig was uitgevoerd en dat haar klachten haar arbeidsgeschiktheid beïnvloedden.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en kwam tot de conclusie dat het Uwv terecht had geoordeeld dat appellante in staat was om gangbare arbeid te verrichten. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en oordeelde dat de verzekeringsarts zorgvuldig had gehandeld door alle relevante informatie in de beoordeling mee te nemen. De Raad merkte op dat de medische situatie van appellante niet zodanig was veranderd dat dit een andere conclusie rechtvaardigde. De Raad bevestigde dat de maatstaf voor arbeidsongeschiktheid in dit geval de gangbare arbeid was, en dat appellante in staat was om deze functies te vervullen.

De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 30 september 2015.

Uitspraak

14/457 ZW
Datum uitspraak: 30 september 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van
11 december 2013, 13/1397 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. R. Kaya, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 augustus 2015. Namens appellante is mr. Kaya, verschenen. Het Uwv heeft zich, met bericht, niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluit van 10 december 2010 heeft het Uwv aan appellante meegedeeld dat zij per
27 januari 2011 niet in aanmerking komt voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Dit besluit berust op het standpunt dat appellante in staat moet worden geacht de functies parkeercontroleur, telefonist/receptionist, inpakker, archiefmedewerker/medewerker bibliotheek en assistent consultatiebureau te verrichten, ten gevolge waarvan geen verlies aan verdienvermogen ontstaat.
1.2.
Vanuit de situatie dat zij een uitkering ontving op grond van de Werkloosheidswet heeft appellante zich per 2 januari 2012 ziek gemeld wegens nek- en hoofdpijnklachten. Naar aanleiding van haar ziekmelding heeft appellante verschillende keren het spreekuur van een arts van het Uwv bezocht. Deze arts heeft in zijn rapport van 20 december 2012 geconcludeerd dat appellante met ingang van 24 december 2012 in staat moet worden geacht de functie van parkeercontroleur te verrichten.
1.3.
Bij besluit van 20 december 2012 heeft het Uwv aan appellante meegedeeld dat zij met ingang van 24 december 2012 in staat wordt geacht de functie van parkeercontroleur te verrichten en dat haar Ziektewetuitkering met ingang van diezelfde datum wordt beëindigd.
1.4.
Bij besluit van 25 maart 2013 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 20 december 2012 ongegrond verklaard. Aan dit besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en rapport van 19 maart 2013 ten grondslag.
2. Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld bij de rechtbank.
2.1.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. Zij heeft geoordeeld geen aanleiding te zien de medische beoordeling in strijd te achten met de daaraan te stellen zorgvuldigheidseisen. Voorts heeft zij geoordeeld dat de beschikbare informatie in voldoende mate in de beoordeling is meegewogen en dat appellante geen medische informatie heeft overgelegd die tot een ander oordeel zou moeten leiden.
3. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig is geweest en dat zij met haar klachten niet in staat is arbeid te verrichten. Voorts heeft zij aangevoerd dat op basis van dezelfde dossierinhoud de verzekeringsarts zonder deugdelijke motivering de ene keer tot volledige arbeidsongeschiktheid van appellante heeft geconcludeerd en de andere keer tot volledige arbeidsgeschiktheid. Ten slotte heeft appellante aangevoerd dat de omstandigheid dat zij onder behandeling is van een psychiater voldoende zegt over haar psychische toestand en dat deelname aan het arbeidsproces niet haalbaar is.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft de verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid, als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding feitelijk verrichte arbeid. Deze regel lijdt in dit geval in zoverre uitzondering dat, wanneer de verzekerde na gedurende de maximumtermijn ziekengeld te hebben ontvangen, blijvend ongeschikt is voor zijn oude werk en niet in enig werk heeft hervat, als maatstaf geldt gangbare arbeid, zoals die nader is geconcretiseerd bij de beoordeling van de aanspraak van verzekerde op een uitkering ingevolge de Wet WIA. Zoals de Raad reeds vaker heeft geoordeeld gaat het daarbij om elk van deze functies afzonderlijk, zodat het voldoende is wanneer de hersteldverklaring wordt gedragen door ten minste één van de geselecteerde functies.
4.2.
De Raad verenigt zich met het oordeel van de rechtbank en onderschrijft de overwegingen die zij daaraan ten grondslag heeft gelegd. Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd vormt geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep over de medische situatie van appellante op de datum in geding. Deze arts heeft appellante gezien tijdens de hoorzitting, dossierstudie verricht en informatie van de behandelend sector bij zijn beoordeling betrokken.
4.3.
Over de fysieke klachten heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep overwogen dat aanvullend neurologisch onderzoek geen verklarend substraat opleverde voor de
nek- en hoofdpijnklachten. Hij heeft voorts het standpunt ingenomen dat de door appellante aangevoerde uitputtingstoestand als gevolg van haar lichamelijke en mentale klachten door hem niet kon worden vastgesteld. Er is niet gebleken dat dit standpunt onjuist is.
4.4.
Over de psychische klachten heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep overwogen dat appellante door haar huisarts is verwezen naar een instelling voor geestelijke gezondheidszorg, maar dat feitelijke behandeling ten tijde van de bezwaarfase nog niet was ingesteld. Voorts heeft hij overwogen dat appellante daarheen is verwezen wegens aspecifieke angstklachten, en dat een duidelijk psychiatrisch toestandsbeeld niet kon worden benoemd door de huisarts. Hij concludeert dat de ziektetoestand van appellante in vergelijking met het onderzoek een jaar eerder niet dusdanig is gewijzigd dat daardoor een andere kijk op haar arbeidsmogelijkheden is ontstaan. Er is geen aanleiding deze overwegingen en conclusie voor onjuist te houden.
4.5.
Over de grond van appellante dat op basis van hetzelfde dossier de ene keer arbeidsongeschiktheid werd aangenomen en de andere keer arbeidsgeschiktheid, merkt de Raad op dat uit de stukken blijkt dat in een eerder stadium behandelresultaten en onderzoeksbevindingen werden afgewacht door de verzekeringsarts. Toen die werden verkregen, is, na de nieuwe informatie bij de beoordeling te hebben betrokken, overwogen dat appellante op de datum in geding in staat moet worden geacht haar arbeid te verrichten. Er is geen aanleiding die gang van zaken onjuist of onzorgvuldig te achten.
4.6.
Uit wat in 4.1 tot en met 4.5 is overwogen, volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk als voorzitter en J.J.T. van den Corput en F.J.L. Pennings als leden, in tegenwoordigheid van P. Uijtdewillegen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 september 2015.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) P. Uijtdewillegen

UM