ECLI:NL:CRVB:2015:3473

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 september 2015
Publicatiedatum
9 oktober 2015
Zaaknummer
14/1651 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaren tegen besluiten van het Uwv gedeeltelijk niet-ontvankelijk en ongegrond verklaard

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 september 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. De appellant had bezwaren ingediend tegen besluiten van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) met betrekking tot zijn ziekengeld. De Raad heeft vastgesteld dat de gronden die in hoger beroep zijn aangevoerd voornamelijk een herhaling zijn van de gronden die eerder in bezwaar en beroep zijn ingediend. De rechtbank heeft deze gronden adequaat en goed gemotiveerd besproken, en de appellant heeft niet toegelicht waarom het oordeel van de rechtbank niet juist zou zijn. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en bevestigt dat er geen aanleiding is om tot een ander oordeel te komen.

Het bestreden besluit van het Uwv is genomen binnen de wettelijke beslistermijn, en de ingebrekestelling door de appellant heeft het beoogde effect gesorteerd. De gestelde schade door de appellant is niet voldoende concreet onderbouwd, en de Raad heeft overwogen dat het aan de appellant is om de gestelde schade met objectieve en verifieerbare gegevens te onderbouwen. De Raad concludeert dat het hoger beroep niet slaagt en bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover deze is aangevochten. Tevens wordt het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de voorzitter en de leden de beslissing in het openbaar hebben uitgesproken.

Uitspraak

14/1651 ZW
Datum uitspraak: 30 september 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg
van 12 februari 2014, 12/1443 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld. Naderhand heeft hij de gronden aangevuld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft gevoegd met de zaken 14/2747 WAO, 14/2748 WAO, 14/2749 ZW, 12/2750 ZW en 14/2751 WAO plaatsgehad op 8 juli 2015. Appellant is met voorafgaand bericht niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. M.J.H.H. Fuchs. Na de behandeling ter zitting zijn de zaken gesplitst.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de feiten en omstandigheden die de rechtbank in de aangevallen uitspraak heeft vermeld. Hij volstaat met het volgende.
1.1.
Bij besluit van 4 september 2012 (bestreden besluit 1) heeft het Uwv de bezwaren van appellant tegen de besluiten van 14 maart 2012 en 17 april 2012 en de bezwaren tegen de diverse betalingsspecificaties niet-ontvankelijk verklaard. De bezwaren van appellant tegen de besluiten van 5 april 2012, 11 mei 2012 en 13 juli 2012 heeft het Uwv ongegrond verklaard. Tot slot heeft het Uwv beslist dat het bezwaar van appellant tegen de gevoerde correspondentie in het kader van de bezwaarprocedure niet in behandeling wordt genomen en dat het verzoek van appellant om vergoeding van schade en wettelijke rente alsmede zijn vraag met betrekking tot de heffingskorting zijn doorgeleid naar de afdeling Ziektewet (ZW). Het verzoek van appellant om vergoeding van de in de bezwaarprocedure gemaakte kosten heeft het Uwv afgewezen. Appellant heeft tegen het bestreden besluit 1 beroep bij de rechtbank ingesteld.
1.2.
Hangende de beroepsprocedure bij de rechtbank heeft het Uwv bij verweerschrift van
10 april 2013 ter wijziging en vervanging van het bestreden besluit 1 een nader besluit genomen. Gelet op het bepaalde in artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de rechtbank dat nadere besluit in het beroep betrokken (bestreden besluit 2). In het bestreden besluit 2 is het bezwaar tegen de besluiten van 14 maart 2012 en 5 april 2012 ongegrond verklaard en dat tegen de besluiten van 11 mei 2012, 17 april 2012 en 13 juli 2012 niet-ontvankelijk. De bezwaren tegen de betalingsspecificaties van 16 april 2012, 7 mei 2012 en 16 juli 2012 zijn ongegrond verklaard. Het bezwaar tegen de specificatie van 18 april 2012 is niet-ontvankelijk verklaard. Het bezwaar tegen de specificatie van 13 juli 2012 is deels
niet-ontvankelijk deels ongegrond verklaard. De bezwaren tegen de gevoerde correspondentie in het kader van de bezwaarfase heeft het Uwv alsnog in behandeling genomen. De bezwaren tegen de brieven van 10 en 11 mei 2012 zijn niet-ontvankelijk verklaard. Het bezwaar tegen de brief van 6 juli 2012 heeft het Uwv gedeeltelijk niet-ontvankelijk en gedeeltelijk ongegrond verklaard. Het bezwaar tegen de brief van 13 juli 2012 is eveneens ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard en de bestreden besluiten 1 en 2 vernietigd. De rechtbank heeft bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit 2 in stand blijven voor zover zij betrekking hebben op de besluiten van 14 maart 2012, 5 april 2012, 17 april 2012 en 11 mei 2012, op de specificaties van 16 april 2012, 18 april 2012, 13 juli 2012 (gedeeltelijk), 15 juli 2012 en de
WAO-specificatie over de maand juli 2012, op de brieven van 9 mei 2012, 10 mei 2012,
11 mei 2012 alsmede het overzicht bij de brief van 6 juli 2012. Ook heeft de rechtbank bepaald dat haar uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit 2 voor zover hij ziet op het besluit van 13 juli 2012, de betalingsspecificaties van 7 mei 2012,
6 juli 2012 en 13 juli 2012 (gedeeltelijk) en de brieven van 6 juli 2012 en 13 juli 2012. Tot slot heeft de rechtbank het schadevergoedingsverzoek van appellant afgewezen en bepalingen omtrent griffierecht gegeven. Daartoe heeft de rechtbank ondermeer overwogen dat appellant de door hem gevorderde schadevergoeding niet heeft onderbouwd met gegevens, terwijl dat aan hem is aangezien appellant degene is die stelt schade te hebben geleden. Ook de belastingschade heeft appellant niet onderbouwd.
3. Naar aanleiding van wat appellant in hoger beroep naar voren heeft gebracht, komt de Raad tot de volgende beoordeling.
3.1.
Vastgesteld wordt dat de gronden die in hoger beroep zijn aangevoerd voornamelijk een herhaling vormen van de gronden in bezwaar en in beroep. In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank deze gronden adequaat, inzichtelijk en goed gemotiveerd besproken en is tot het oordeel gekomen zoals hierboven onder 2 is verwoord. Appellant heeft niet toegelicht waarom het oordeel van de rechtbank niet juist is. Er bestaat dan ook geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen dan het oordeel van de rechtbank. Dit oordeel en de hieraan ten grondslag liggende overwegingen worden onderschreven.
3.2.
Over het standpunt van appellant dat de rechtbank in de aangevallen uitspraak ten onrechte niet alle feiten heeft vermeld en ten onrechte niet alle beroepsgronden heeft besproken, wordt conform vaste rechtspraak overwogen dat uit artikel 8:69 in samenhang bezien met artikel 8:77 van de Awb niet voortvloeit dat de rechtbank op alle door een belanghebbende aangevoerde argumenten afzonderlijk dient in te gaan (vergelijk onder andere de uitspraak van de Raad van 14 mei 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:1759). Dit neemt niet weg dat de rechtbank de (kern van de) argumenten van appellant zeer uitvoerig heeft besproken en haar oordeel inzichtelijk heeft gemotiveerd.
3.3.
Wat betreft de grond dat het Uwv met bestreden besluit 1 niet tijdig heeft beslist, wordt overwogen dat bestreden besluit 1 is genomen binnen de wettelijke beslistermijn en dat de ingebrekestelling door appellant in zoverre het door de wetgever beoogde effect heeft gesorteerd. Daaraan doet niet af dat het Uwv hangende beroep met bestreden besluit 2 een nieuwe beslissing op bezwaar heeft genomen.
3.4.
Met betrekking tot de door appellant gestelde geleden schade geldt volgens vaste rechtspraak dat, wil een dergelijk verzoek kunnen worden gehonoreerd, eerst voldoende aannemelijk moet zijn gemaakt dat die gestelde schade in zodanig verband staat met het onrechtmatige besluit dat zij het bestuursorgaan als een gevolg van dat besluit kan worden toegerekend. Uit vaste rechtspraak volgt ook dat het aan appellant is om de gestelde schade, op grond van objectieve en verifieerbare gegevens, voldoende concreet toe te lichten en te onderbouwen. De rechtbank heeft terecht overwogen dat appellant daarin niet is geslaagd. Hij heeft zijn verzoek om schadevergoeding ook in hoger beroep niet onderbouwd.
3.5.
Aan wat in 3.4 is overwogen wordt nog toegevoegd dat appellant niet heeft betwist dat hij met de nabetaling van zijn ziekengeld door het Uwv financieel niet is tekort gedaan. Zo heeft het Uwv de ZW-uitkering niet verlaagd per 15 september 2011, maar pas per 16 maart 2012. Bovendien heeft het Uwv daarover wettelijke rente betaald.
4. Uit wat in 3.1 tot en met 3.5 is overwogen, volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door C.C.W. Lange als voorzitter en E.W. Akkerman en
F.M.S. Requisizione als leden, in tegenwoordigheid van B. Fotchind als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 september 2015.
(getekend) C.C.W. Lange
(getekend) B. Fotchind

NK