ECLI:NL:CRVB:2015:3462

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 oktober 2015
Publicatiedatum
8 oktober 2015
Zaaknummer
13-3834 WWAJ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van AAW/Wajong-uitkering op basis van medische beoordelingen uit 1991 en 1996

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 oktober 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De appellant, geboren in 1968, had een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wet Wajong). De aanvraag werd afgewezen omdat de appellant in staat werd geacht meer dan 75% van het minimumloon te verdienen. De Raad oordeelde dat de beschikbare medische gegevens geen aanknopingspunten boden voor het oordeel dat de appellant op zijn 17/18-jarige leeftijd meer beperkingen in de arbeid had dan eerder vastgesteld in de verzekeringsgeneeskundige rapporten uit 1991 en 1996. Het Uwv had nagelaten een afzonderlijke medische beoordeling te verrichten en had volstaan met verwijzing naar de eerdere beoordelingen. De Raad concludeerde dat de medische beoordelingen uit 1991 en 1996 voldoende actueel waren voor de beoordeling van de aanvraag en dat er geen aanleiding was om aan het verzuim van het Uwv gevolgen te verbinden. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarbij het beroep van de appellant ongegrond was verklaard.

Uitspraak

13/3834 WWAJ
Datum uitspraak: 2 oktober 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
9 juli 2013, 12/602 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en bij brief van 30 april 2015 de motivering van het bestreden besluit aangepast.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 10 juli 2015, waar partijen, met bericht van verhindering, niet zijn verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, geboren [in] 1968, was werkzaam in de zuivelindustrie als
chef-productie in opleiding. Op 23 mei 1991 is hij voor zijn werk uitgevallen ten gevolge van psychische klachten.
1.2.
Tijdens verzekeringsgeneeskundig onderzoek op 7 november 1991 is vastgesteld dat appellant ten gevolge van een persoonlijkheidsstoornis beperkingen in de arbeid ondervindt ten aanzien van zenuwvermoeiende omstandigheden en tempo omdat de algehele belastbaarheid beperkt is. Met name ondervindt appellant beperkingen voor werken in contactuele functies. Verder is vastgesteld dat deze beperkingen reeds bestonden op zijn 17de verjaardag. Met inachtneming hiervan heeft een arbeidsdeskundige op 28 januari 1992 geconcludeerd dat appellant voor zijn laatste werk reeds bij aanvang ongeschikt was, zodat dit werk niet aan te merken is als de maatgevende arbeid. Appellant is geschikt te achten voor een aantal geselecteerde passende functies. De maatman wordt gevormd door een van die functies, zodat geen verlies aan verdienvermogen is ontstaan. Bij beslissing van 3 april 1992 heeft een rechtsvoorganger van het Uwv geweigerd om aan appellant met ingang van 18 mei 1992 uitkeringen op grond van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW) en de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toe te kennen. Deze beslissing staat in rechte vast.
1.3.
Op 8 augustus 1995 heeft appellant meegedeeld dat hij sedert 17 mei 1991 volledig arbeidsongeschikt is. Naar aanleiding van deze melding heeft een verzekeringsarts onderzoek verricht. Op 5 februari 1996 heeft deze arts geconcludeerd dat de actuele situatie niet anders is dan bij de beoordeling in 1991. Appellant heeft weliswaar beperkingen die reeds bestonden op zijn 17de verjaardag, maar hij heeft ook benutbare mogelijkheden. Een arbeidsdeskundige heeft passende functies geselecteerd en een verlies aan verdiencapaciteit vastgesteld van 0%. Bij besluit van 29 mei 1996 heeft een rechtsvoorganger van het Uwv geweigerd om terug te komen van de beslissing van 3 april 1992, omdat er geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden zijn die ertoe leiden dat de genomen beslissing onjuist zou zijn. Bij besluit van 30 mei 1996 heeft deze rechtsvoorganger geweigerd om appellant met ingang van 19 mei 1992 uitkeringen op grond van de AAW en de WAO toe te kennen, omdat uitgaande van een op 17 mei 1991 ingetreden arbeidsongeschiktheid hij niet 52 weken onafgebroken arbeidsongeschikt is geweest. Beide besluiten staan in rechte vast.
1.4.
Op 11 augustus 2011 heeft appellant een aanvraag ingediend op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wet Wajong). Bij besluit van 17 augustus 2011 is die aanvraag afgewezen op de grond dat appellant in staat is meer dan 75% van het minimumloon te verdienen. Het tegen dit besluit door appellant gemaakte bewaar is bij besluit van 29 februari 2012 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Onder verwijzing naar de beoordelingen in 1991 en 1996 heeft het Uwv overwogen dat appellant op grond van de Wet Wajong niet aangemerkt wordt als jonggehandicapte.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Omdat appellant in staat wordt geacht met zijn beperkingen, die hij ook reeds op zijn 17de verjaardag had, meer dan 75% van het maatmaninkomen te verdienen, kan appellant naar het oordeel van de rechtbank niet aangemerkt worden als jonggehandicapte in de zin van de Wet Wajong.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep herhaald dat hij recht heeft op een uitkering op grond van de Wet Wajong, omdat hij vanaf zijn vroege jeugd volledig arbeidsongeschikt is.
3.2.
Het Uwv heeft in het verweerschrift verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen. In reactie op vragen van de Raad heeft het Uwv bij brief van 30 april 2015 te kennen gegeven de motivering van het bestreden besluit aan te passen gelet op de uitspraak van de Raad van
8 april 2015, (ECLI:NL:CRVB:2015:1111). Omdat appellant bij de in geding zijnde aanvraag geen medische gegevens heeft overgelegd die zien op de periode rond zijn 17de/18de-verjaardag, het gaat om een retrospectieve beoordeling en zowel in 1991 als in 1996 een medische en arbeidskundige beoordeling heeft plaatsgevonden, neemt het Uwv het standpunt in dat op goede gronden geweigerd is om appellant in aanmerking te brengen voor een Wajong-uitkering, omdat hij bij het bereiken van zijn 18de-verjaardag in staat was om tenminste 75% van het minimumloon te verdienen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In de in 3.2 genoemde uitspraak van 8 april 2015 heeft de Raad geoordeeld dat bij aanvragen om toekenning van een uitkering op grond van de Wet Wajong die zijn ingediend na 1 januari 2010 door personen die geboren zijn voor 1 januari 1980, de beoordeling van de arbeidongeschiktheid dient plaats te vinden aan de hand van het bepaalde in de destijds geldende AAW.
4.2.1.
Op grond van artikel 5, eerste lid, van de AAW, zoals deze bepaling destijds luidde, is arbeidsongeschikt, geheel of gedeeltelijk, hij die ten gevolge van ziekte of gebreken geheel of gedeeltelijk buiten staat is om met arbeid, die voor zijn krachten en bekwaamheden is berekend en die met het oog op zijn opleiding en vroeger beroep hem in billijkheid kan worden opgedragen, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht of op een naburige soortgelijke plaats, te verdienen, hetgeen lichamelijk en geestelijk gezonde personen, van dezelfde soort en soortgelijke opleiding, op zodanige plaats met arbeid gewoonlijk verdienen.
4.2.2.
Op grond van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder b, van de AAW heeft recht op toekenning van een arbeidsongeschiktheidsuitkering de verzekerde, die op de dag, waarop hij 17 jaar wordt, arbeidsongeschikt is, zodra hij onafgebroken 52 weken arbeidsongeschikt is geweest, indien hij na afloop van deze periode nog arbeidsongeschikt is.
4.3.
In zijn uitspraak van 6 maart 2007 (ECLI:NL:CRVB:2007:BA0905), heeft de Raad overwogen dat het in de AAW en de - met betrekking tot jonggehandicapten - daarvoor per 1998 in de plaats gekomen Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong), inhoudelijk gezien, om nagenoeg gelijkluidende bepalingen gaat. De Raad voegt daaraan toe dat, voor zover hier van belang, ook met de bepalingen in hoofdstuk 3 van de Wet Wajong het arbeidsongeschiktheidsbegrip niet is gewijzigd.
4.4.
Het voorgaande betekent allereerst dat, nu appellant geboren is in 1968, beoordeeld moet worden of hij aan de AAW aanspraken kan ontlenen. De Raad zal met het oog hierop en gelet op 4.3, het bestreden besluit lezen als een weigering om een uitkering op grond van de Wet Wajong toe te kennen met toepassing van het bepaalde in de met ingang van 1 januari 1998 ingetrokken AAW.
4.5.
De in dit geding beschikbare medische gegevens bieden geen aanknopingspunten voor het oordeel dat appellant op zijn 17/18-jarige leeftijd meer beperkingen in de arbeid had dan is aangenomen met de verzekeringsgeneeskundige rapporten uit 1991 en 1996. Inzichtelijk en toereikend is onderbouwd dat appellant destijds ondanks zijn beperkingen benutbare mogelijkheden had en voorts, dat zijn gezondheidssituatie van 1996 niet wezenlijk verschilde van die van 1991. De door appellant in de loop van de procedure ingebrachte informatie leidt niet tot een ander oordeel. Uit die informatie kan weliswaar worden afgeleid dat de klachten, waarvoor ook beperkingen zijn aangenomen, in de loop der tijd zijn toegenomen, maar ook dat van toename eerst sprake is na 1996.
4.6.
Uitgaande van de juistheid van de beperkingen van appellant op zijn 17/18-jarige leeftijd, zoals deze in 1991 en in 1996 zijn vastgesteld, moet appellant - in elk geval tot 1996 - in staat worden geacht passend werk te doen met een verdienvermogen van ten minste 75% van het wettelijk minimumloon.
4.7.
De Raad stelt vast dat het Uwv met betrekking tot deze aanvraag heeft nagelaten een afzonderlijke medische beoordeling te verrichten, maar heeft volstaan met verwijzing naar de medische beoordeling uit 1991 en 1996. Het Uwv heeft er terecht op gewezen dat appellant bij zijn aanvraag van 11 augustus 2011 geen medische gegevens heeft overgelegd die zien op de periode rond zijn 17/18-jarige leeftijd en dat het in dit geval gaat om een retrospectieve beoordeling, terwijl zowel in 1991 als in 1996 een medische beoordeling heeft plaatsgevonden. Nu de medische beoordelingen van 1991 en 1996 ook betekenis hebben voor en betrokken zijn bij de Wet Wajong-beoordeling en ook voor die beoordeling als een voldoende actueel medisch onderzoek kunnen worden aangemerkt, ziet de Raad geen aanleiding om aan genoemd verzuim in dit geval gevolgen te verbinden.
4.8.
Uit wat onder 4.3 tot en met 4.7 is overwogen, volgt dat het hoger beroep geen doel treft, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt, zij het, gelet op wat onder 4.1 tot en met 4.4 is overwogen, met verbetering van gronden.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen als voorzitter en E. Dijt en P. Vrolijk als leden, in tegenwoordigheid van J.R. van Ravenstein als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 oktober 2015.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) J.R. van Ravenstein

RB