ECLI:NL:CRVB:2015:3420
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J.P.M. Zeijen
- R.E. Bakker
- G. van Zeben-de Vries
- Rechtspraak.nl
Intrekking WAO-uitkering en medische beoordeling van toegenomen beperkingen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 september 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de intrekking van de WAO-uitkering van appellante per 24 mei 2000. De Raad oordeelde dat de intrekking van de uitkering in rechte onaantastbaar is geworden door een eerdere uitspraak van de Raad van 6 augustus 2014. De medische beoordeling van appellante werd geplaatst in het kader van artikel 43a van de WAO, waarbij de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat er voldoende zorgvuldig onderzoek is verricht. De rechtbank concludeerde dat er in de periode van 24 mei 2000 tot 24 mei 2005 geen sprake was van toegenomen beperkingen ten opzichte van de eerdere medische beoordeling van 25 oktober 1999.
Appellante, die eerder een uitkering had ontvangen op basis van de WAO, had in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte de intrekking van haar uitkering als vaststaand gegeven had aangemerkt. Ze stelde dat ze wel degelijk toegenomen arbeidsongeschikt was en dat ze medicatie had ontvangen in de periode in geding. De Raad oordeelde echter dat de door appellante aangevoerde gronden niet konden slagen, aangezien de intrekking van de uitkering in rechte onaantastbaar was geworden.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de verzekeringsartsen van het Uwv voldoende zorgvuldig onderzoek hadden verricht. Het enkele verstrekken van medicatie was niet voldoende om te concluderen dat er sprake was van toegenomen beperkingen. De beslissing van de rechtbank om het beroep van appellante ongegrond te verklaren, werd dan ook bevestigd.