ECLI:NL:CRVB:2015:3322
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering en beoordeling van medische situatie
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel, waarin het beroep tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om de Ziektewet (ZW) uitkering van appellante te beëindigen, ongegrond werd verklaard. De rechtbank oordeelde dat de beoordeling van de medische situatie van appellante zorgvuldig was uitgevoerd, waarbij naast eigen onderzoek door de verzekeringsarts ook informatie van de huisarts, neuroloog, psychiater en maatschappelijk werk was betrokken. De rechtbank vond dat de psychische klachten voldoende in de beoordeling waren meegenomen en dat er geen aanleiding was om appellante meer beperkt te achten dan eerder vastgesteld in het kader van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
In hoger beroep herhaalde appellante haar gronden, maar het Uwv pleitte voor bevestiging van de eerdere uitspraak. De Centrale Raad van Beroep verenigde zich met het oordeel van de rechtbank en concludeerde dat de beroepsgronden van appellante gemotiveerd waren besproken en dat de beoordeling inzichtelijk en juist was. De Raad oordeelde dat de nieuwe informatie over een mogelijke dagbehandeling niet leidde tot een ander oordeel over de gezondheidssituatie van appellante op de datum in geding. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.
De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, met J.S. van der Kolk als voorzitter en J.J.T. van den Corput en F.J.L. Pennings als leden, in aanwezigheid van griffier P. Uijtdewillegen. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 30 september 2015.