ECLI:NL:CRVB:2015:3322

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 september 2015
Publicatiedatum
30 september 2015
Zaaknummer
14/1500 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering en beoordeling van medische situatie

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel, waarin het beroep tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om de Ziektewet (ZW) uitkering van appellante te beëindigen, ongegrond werd verklaard. De rechtbank oordeelde dat de beoordeling van de medische situatie van appellante zorgvuldig was uitgevoerd, waarbij naast eigen onderzoek door de verzekeringsarts ook informatie van de huisarts, neuroloog, psychiater en maatschappelijk werk was betrokken. De rechtbank vond dat de psychische klachten voldoende in de beoordeling waren meegenomen en dat er geen aanleiding was om appellante meer beperkt te achten dan eerder vastgesteld in het kader van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).

In hoger beroep herhaalde appellante haar gronden, maar het Uwv pleitte voor bevestiging van de eerdere uitspraak. De Centrale Raad van Beroep verenigde zich met het oordeel van de rechtbank en concludeerde dat de beroepsgronden van appellante gemotiveerd waren besproken en dat de beoordeling inzichtelijk en juist was. De Raad oordeelde dat de nieuwe informatie over een mogelijke dagbehandeling niet leidde tot een ander oordeel over de gezondheidssituatie van appellante op de datum in geding. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, met J.S. van der Kolk als voorzitter en J.J.T. van den Corput en F.J.L. Pennings als leden, in aanwezigheid van griffier P. Uijtdewillegen. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 30 september 2015.

Uitspraak

14/1500 ZW
Datum uitspraak: 30 september 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van
4 februari 2014, 13/2002 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. I. Mercanoglu, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 augustus 2015. Apellante en haar gemachtigde zijn verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
T. van der Weert.

OVERWEGINGEN

1. Voor de in hoger beroep van belang zijnde feiten en het toepasselijk wettelijk kader verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het besluit van 19 juli 2013 (bestreden besluit), waarbij het besluit van 23 mei 2013 om de uitkering van appellante op grond van de Ziektewet (ZW) per 24 mei 2013 te beëindigen, is gehandhaafd, ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat de beoordeling van de medische situatie van appellante, waarbij naast eigen onderzoek door de verzekeringsarts ook informatie van de huisarts, neuroloog, psychiater en maatschappelijk werk in de beoordeling was betrokken, op een zorgvuldig onderzoek berust. Dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen nadere informatie van de behandelend psychiater heeft ingewonnen heeft de rechtbank, gelet op de duidelijk weergegeven beoordeling in het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, niet onzorgvuldig geacht. De psychische klachten zijn volgens de rechtbank voldoende in de beoordeling betrokken. Over de lichamelijke klachten heeft de rechtbank geoordeeld geen aanleiding te zien om appellante meer beperkt te achten dan destijds bij de beoordeling in het kader van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat de gestelde rugklachten in het kader van een eerdere ZW-beoordeling in november 2012 niet hebben geleid tot het extra beperkt achten van appellante. Met verwijzing naar (vaste) rechtspraak van de Raad heeft de rechtbank geoordeeld dat bij een ZW-beoordeling niet vereist is dat een Functionele Mogelijkhedenlijst wordt opgesteld en dat vragen over voldoende motivering van overschrijdingen in de in het kader van de Wet WIA gehanteerde functies niet aan de orde komen bij de beoordeling in het kader van de ZW of appellante geschikt is voor één van die functies.
3. In hoger beroep heeft appellante haar in beroep aangevoerde gronden in vrijwel gelijke bewoordingen herhaald. Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad verenigt zich met het oordeel van de rechtbank en met de overwegingen waarop dat oordeel is gebaseerd. In de aangevallen uitspraak zijn de beroepsgronden van appellante gemotiveerd besproken en de beoordeling van die gronden is inzichtelijk en juist weergegeven. Voor zover in hoger beroep de gronden van het beroep slechts zijn herhaald, moet, gelet op het voorgaande, worden geoordeeld dat het hoger beroep niet slaagt. Wat ter zitting door appellante is gesteld over een dagbehandeling wegens haar psychische problematiek in de periode aansluitend aan haar hersteldverklaring kan niet tot een ander oordeel leiden. Uit de brief van de medisch maatschappelijk werker van 1 juli 2013 blijkt dat een deeltijdbehandeling overwogen wordt. Uit de brief van de behandelend psychiater aan de huisarts van 23 september 2013 wordt uitsluitend een ondersteunende en medicamenteuze behandeling gemeld. Aan deze gegevens kunnen geen aanknopingspunten worden ontleend voor een wijziging in de gezondheidssituatie van appellante op de datum hier in geding. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk als voorzitter en J.J.T. van den Corput en F.J.L. Pennings als leden, in tegenwoordigheid van P. Uijtdewillegen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 september 2015.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) P. Uijtdewillegen

NK