ECLI:NL:CRVB:2015:3319
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van Ziektewetuitkering wegens geschiktheid voor eigen arbeid
In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewetuitkering (ZW) van appellant, die zich op 28 januari 2012 ziek meldde vanwege rugklachten. De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die het beroep van appellant ongegrond verklaarde. De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende kennis hadden van de aard en zwaarte van appellants laatst verrichte arbeid als (voorman) schoonmaker. De rechtbank vond geen aanwijzingen dat de artsen de zwaarte van het werk hadden onderschat.
Appellant stelde in hoger beroep dat de verzekeringsarts ten onrechte aannam dat hij aspecifieke rugklachten had, terwijl volgens hem sprake was van lumbosacraal radiculair syndroom. Hij betoogde dat het onderzoek door het Uwv onzorgvuldig was en verzocht de Raad om een deskundige te benoemen voor de medische oorzaak van zijn rugklachten. De Raad oordeelt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de medische situatie van appellant op de datum in geding correct heeft beoordeeld. De arts had appellant gezien, dossierstudie verricht en informatie van de behandelend sector betrokken bij zijn beoordeling.
De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en concludeert dat het hoger beroep van appellant niet slaagt. De Raad bevestigt de aangevallen uitspraak en oordeelt dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, met J.S. van der Kolk als voorzitter en J.J.T. van den Corput en F.J.L. Pennings als leden, in aanwezigheid van griffier P. Uijtdewillegen.