ECLI:NL:CRVB:2015:3309
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens schending van de inlichtingenverplichting
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand aan appellante, die vanaf 30 maart 2009 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die het beroep van appellanten ongegrond verklaarde. De Raad stelt vast dat appellante en appellant een gezamenlijke huishouding hebben gevoerd, wat zij in hoger beroep betwisten voor de periode van 30 maart 2009 tot 10 januari 2012. De Raad oordeelt dat de onderzoeksresultaten van de Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid voldoende bewijs leveren voor de conclusie dat appellanten hun hoofdverblijf op het uitkeringsadres hadden en dat appellante haar inlichtingenverplichting heeft geschonden door dit niet te melden. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat er geen dringende redenen zijn om van terugvordering af te zien, ondanks de financiële situatie van appellanten. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige afweging van de feiten en omstandigheden in dergelijke zaken.