ECLI:NL:CRVB:2015:3301
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering wegens schending inlichtingenverplichting
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, waarin de intrekking en terugvordering van bijstandsuitkeringen aan appellanten is behandeld. Appellanten ontvingen sinds 22 september 2009 bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Na onderzoek door het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven, naar aanleiding van bankafschriften die door appellanten waren aangeleverd, werd vastgesteld dat er contante stortingen op hun rekeningen waren gedaan. Dit leidde tot de conclusie dat appellanten hun inlichtingenverplichting hadden geschonden, omdat zij deze stortingen niet hadden gemeld. Het college besloot op 9 oktober 2012 de bijstand met terugwerkende kracht in te trekken en vorderde een bedrag van € 31.451,59 terug van appellanten.
Appellanten gingen in beroep tegen deze beslissing, maar de rechtbank verklaarde het beroep gegrond voor een deel en oordeelde dat het college een dwangsom van € 1.260,- aan appellanten moest betalen. Het college ging in hoger beroep tegen deze uitspraak, waarbij de Centrale Raad van Beroep de zaak behandelde. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de gronden van appellanten in hoger beroep niet nieuw waren en dat de rechtbank gemotiveerd op deze gronden was ingegaan. De Raad oordeelde dat het college bevoegd was om de dwangsom te verrekenen met de openstaande vordering op appellanten, en verklaarde het beroep tegen het verrekeningsbesluit ongegrond.
De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, waarbij de voorzitter en de leden de eerdere oordelen van de rechtbank onderschreven. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 29 september 2015.