ECLI:NL:CRVB:2015:3280

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 september 2015
Publicatiedatum
29 september 2015
Zaaknummer
14/3916 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake recht op uitkering op grond van de Wet WIA

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 28 mei 2014 het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv gegrond verklaarde, maar de rechtsgevolgen van dat besluit in stand liet. Appellante, die sinds 4 oktober 2011 uitgevallen is voor haar werk als huishoudelijk medewerkster door psychische en lichamelijke klachten, heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van het Uwv van 19 augustus 2013, waarin werd vastgesteld dat zij met ingang van 1 oktober 2013 geen recht op een uitkering op grond van de Wet WIA had, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Het Uwv heeft dit besluit in een later stadium, op 16 januari 2014, bevestigd in een bestreden besluit. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek van de verzekeringsartsen niet onzorgvuldig was, maar dat het bestreden besluit in beginsel onzorgvuldig tot stand was gekomen. De rechtbank oordeelde echter dat de heroverweging van de arbeidsdeskundige niet tot een andere uitkomst zou leiden.

In hoger beroep herhaalt appellante haar eerdere stellingen dat haar beperkingen door het Uwv zijn onderschat. De Raad voor de Rechtspraak bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat appellante geschikt is voor de door het Uwv geselecteerde functies. De Raad wijst erop dat de GAF-score van appellante niet kan worden gebruikt om beperkingen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) vast te stellen. De Raad concludeert dat het hoger beroep niet slaagt en bevestigt de aangevallen uitspraak.

Uitspraak

14/3916 WIA
Datum uitspraak: 18 september 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
28 mei 2014, 14/1472 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. P.C.M. van Schijndel, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 augustus 2015. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Van Schijndel. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. M.J.F. Bär.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is op 4 oktober 2011 uitgevallen voor haar werk als huishoudelijk medewerkster ten gevolge van psychische klachten en hand-, long- en hartklachten. Later zijn daar knieklachten bijgekomen. Bij besluit van 19 augustus 2013 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellante met ingang van 1 oktober 2013 geen recht op een uitkering op grond van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is ontstaan, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Daaraan ligt het standpunt ten grondslag, dat appellante met inachtneming van haar medische beperkingen geschikt is voor algemeen geaccepteerde arbeid. Appellante heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
1.2.
Bij besluit van 16 januari 2014 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar ongegrond verklaard, onder verwijzing naar het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 16 januari 2014.
2.1.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven. Naar het oordeel van de rechtbank is er geen aanleiding het medisch onderzoek van de verzekeringsartsen onzorgvuldig te achten. Gelet op de medische informatie in het dossier vormt wat appellante heeft aangevoerd naar het oordeel van de rechtbank geen aanleiding om het medisch oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep voor onjuist te houden.
2.2.
Wat betreft de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit heeft de rechtbank overwogen dat het bestreden besluit in beginsel onzorgvuldig tot stand is gekomen. Het aanpassen van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) had in de bezwaarfase moeten leiden tot een arbeidskundige heroverweging. Wel heeft het Uwv met het rapport van de alsnog uitgevoerde arbeidsdeskundige heroverweging aannemelijk gemaakt dat deze heroverweging niet tot een andere uitkomst zou leiden.
3.1.
Appellante is in hoger beroep gekomen tegen het oordeel van de rechtbank dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven. Zij heeft in hoger beroep opnieuw aangevoerd - kort weergegeven - dat zij meer beperkt is dan door het Uwv is aangenomen. Appellante stelt dat haar lichamelijke en psychische klachten zijn onderschat. Voorts acht appellante zich niet in staat de ter bepaling van de mate van arbeidsongeschiktheid door het Uwv geselecteerde functies te verrichten.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De gronden die door appellante in hoger beroep zijn aangevoerd zijn in essentie een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd. Met juistheid heeft de rechtbank geoordeeld dat er geen aanleiding is het medisch onderzoek van de verzekeringsartsen onzorgvuldig te achten. Na zijn onderzoek en met inachtneming van de medische gegevens heeft de verzekeringsarts beperkingen aangenomen in verband met de pols-, long- en psychische klachten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 16 januari 2014 met inachtneming van de in bezwaar verkregen informatie van de behandelend sector de belastbaarheid van appellante heroverwogen en extra beperkingen gesteld voor blootstelling aan stof, rook, gas en dampen en voor het werken in de nacht. Hierbij heeft hij zijn medisch oordeel voldoende en begrijpelijk gemotiveerd. Voorts heeft de rechtbank met juistheid geoordeeld dat er gelet op de beschikbare medische informatie in het dossier geen aanleiding is om het medisch oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep voor onjuist te houden. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank die aan dat oordeel ten grondslag zijn gelegd.
4.2.
Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel. In het bij het verweerschrift in hoger beroep gevoegde rapport van 3 september 2014 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep overwogen dat er geen redenen zijn om meer beperkingen aan te nemen. Op basis van metingen verricht door longarts H.J.C.M. Baur heeft hij geconcludeerd dat voor de door appellante gestelde noodzaak om stof, rook, gas en dampen volledig te vermijden onvoldoende aanknopingspunten zijn. Met betrekking tot de gestelde knieklachten heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep tijdens zijn onderzoek geconstateerd dat appellante normaal kan traplopen en een goede hurkzit laat zien. Voor haar stelling dat voor de polsklachten meer beperkingen moeten worden aangenomen heeft appellante geen medische documenten overgelegd. Met betrekking tot de gestelde hartklachten heeft de cardioloog geconstateerd dat er geen bijzonderheden zijn. Bij onderzoek van het psychisch beeld heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen duidelijke pathologie vastgesteld. Aldus is niet gebleken dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de belastbaarheid van appellante heeft overschat. De Raad voegt daaraan nog toe dat ter zitting van de Raad van de zijde van appellante kenbaar is gemaakt dat er geen documentatie aanwezig is van het in het hoger beroepschrift genoemde onderzoek waarin artrose aan het kniegewricht zou zijn vastgesteld.
4.3.
Met betrekking tot de door appellante aangevoerde grond dat zij gezien haar psychische klachten zwaarder beperkt is dan is aangenomen, gelet op de door haar psycholoog vastgestelde GAF-score van 50, wijst de Raad er nog op dat in zijn vaste rechtspraak (bijvoorbeeld de ook door de rechtbank in de aangevallen uitspraak genoemde uitspraak van 11 april 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BW1513) besloten ligt dat de GAF-score niet aangeeft of en welke beperkingen in de FML moeten worden opgenomen. Het GAF-systeem is bedoeld om in het kader van een behandeling enig handvat te geven voor beoordeling van het beloop daarvan; het is niet de bedoeling om daarmee beperkingen in beroepsmatig of sociaal functioneren vast te leggen dan wel om de mate van arbeidsongeschiktheid te beoordelen. Aan de door de behandelend psycholoog vermelde GAF-score wordt daarom niet de waarde gehecht die appellante eraan gehecht wenst te zien.
4.4.
De Raad volgt ook het oordeel van de rechtbank dat uitgaande van de juistheid van de FML van 16 januari 2014 het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat gelet op de belastende aspecten in de aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde functies de belastbaarheid van appellante niet wordt overschreden, zodat zij geschikt te achten is om de werkzaamheden in deze functies te verrichten.
4.5.
Uit wat is overwogen in 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door R.E. Bakker als voorzitter en J.P.M. Zeijen en
G. van Zeben-de Vries als leden, in tegenwoordigheid van W. de Braal als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 september 2015.
(getekend) R.E. Bakker
(getekend) W. de Braal

NW