1.3.Bij twee afzonderlijke besluiten van 9 januari 2013 (bestreden besluit I en bestreden besluit II) heeft het Uwv de in 1.2 genoemde besluiten gehandhaafd. Aan bestreden besluit I is ten grondslag gelegd dat door toedoen van appellante, gelegen in het niet melden van de samenwoning met haar ex-echtgenoot [X.] ten onrechte toeslag is uitbetaald en dat daarom intrekking met terugwerkende kracht is toegestaan.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen de bestreden besluiten I en II ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat niet in geschil is dat appellante en [X.] in de periode in geding op hetzelfde adres woonachtig waren. Gelet op de verklaring die appellante op 30 juli 2012 tegenover een inspecteur van het Uwv heeft afgelegd, heeft het Uwv zich terecht op het standpunt gesteld dat appellante en [X.] hun hoofdverblijf hadden op hetzelfde adres. Omdat [X.] de biologische vader is van de zoon van appellante, betekent dit dat appellante en [X.] over de periode in geding een gezamenlijke huishouding voerden. Daarvan heeft appellante geen melding gemaakt aan het Uwv. Appellante heeft wel schriftelijk een adreswijziging doorgegeven aan het Uwv, maar in deze brief en ook nadien heeft appellante niet vermeld dat haar leefsituatie was gewijzigd. Hiermee heeft appellante de inlichtingenplicht geschonden. Het Uwv was gehouden de over de periode van 4 oktober 2007 tot en met 18 januari 2011 ten onrechte verleende toeslag in te trekken en terug te vorderen. Dringende redenen om daarvan af te zien zijn gesteld noch gebleken. Wat betreft de boete heeft de rechtbank overwogen dat appellante zowel objectief als subjectief een verwijt valt te maken van het feit dat zij bij het Uwv geen melding heeft gedaan van de gezamenlijke huishouding. Naar het oordeel van de rechtbank is de boete van € 570,- een evenredige sanctie.
3. Appellante heeft in hoger beroep haar in bezwaar en beroep aangevoerde gronden herhaald. Deze komen erop neer dat appellante niet samenwoont noch heeft samengewoond. Volgens appellante heeft het Uwv te weinig aandacht besteed aan de door haar op 20 september 2007 ingestuurde adreswijziging en het antwoord hierop van het Uwv bij brief van 24 september 2007, waarop is aangetekend “checklist ingevuld”. Appellante meent dat de door haar na te komen verplichtingen toen zijn gecontroleerd en akkoord bevonden. In aanvulling hierop heeft appellante zich in hoger beroep op het standpunt gesteld dat wegens de door haar ingestuurde adreswijziging het voor het Uwv voldoende duidelijk was dat er sprake was van een wijziging in haar leefsituatie. Het Uwv had overeenkomstig moeten handelen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1.Op grond van artikel 1, derde lid, aanhef en onder a, van de TW, voor zover hier van belang, wordt als gehuwd of als echtgenoot mede aangemerkt de ongehuwde meerderjarige die met een andere ongehuwde meerderjarige een gezamenlijke huishouding voert. Op grond van het vierde lid van dat artikel is sprake van een gezamenlijke huishouding indien twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins.
4.1.2.Op grond van artikel 1, vijfde lid, aanhef en onder b, van de TW wordt een gezamenlijke huishouding in ieder geval aanwezig geacht, indien de betrokkenen hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning en uit hun relatie een kind is geboren.
4.1.3.Op grond van artikel 2, eerste lid, van de TW heeft een gehuwde recht op toeslag indien hij recht heeft op een loondervingsuitkering en per dag een inkomen heeft dat lager is dan het voor hem geldende minimum per dag.
4.1.4.Op grond van artikel 11a, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de TW, voor zover van belang, trekt het Uwv een besluit tot toekenning van toeslag in:
indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van artikel 12 heeft geleid tot het ten onrechte verlenen van toeslag;
indien anderszins de toeslag ten onrechte is verleend.
4.1.5.Op grond van artikel 12 van de TW, voor zover van belang, is degene die aanspraak maakt op toeslag verplicht aan het Uwv op zijn verzoek of onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mee te delen waarvan hem of haar redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op toeslag, het geldend maken van het recht op toeslag of op het bedrag van de toeslag dat wordt betaald.
4.1.6.Op grond van artikel 20, eerste lid, van de TW wordt de toeslag die als gevolg van onder meer een besluit als bedoeld in artikel 11a TW onverschuldigd is betaald, door het Uwv teruggevorderd.