ECLI:NL:CRVB:2015:3124
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake WAO-uitkering en loonsanctie met betrekking tot arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een besloten vennootschap tegen besluiten van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) met betrekking tot de WAO-uitkering van een werkneemster en een opgelegde loonsanctie. De werkneemster ontving van 2 juni 2000 tot 23 april 2006 een WAO-uitkering, maar deze werd ingetrokken op basis van een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 22 december 2005. Na haar ziekmelding op 23 augustus 2010 verzocht de werkneemster om een WIA-uitkering, maar het Uwv concludeerde dat de werkneemster minder dan 15% arbeidsongeschikt was en legde een loonsanctie op aan de werkgever. De rechtbank Noord-Holland verklaarde de beroepen van de werkgever ongegrond, waarna de werkgever in hoger beroep ging.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat er geen toereikende gegevens waren om de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep te weerleggen. De Raad bevestigde dat er geen toegenomen beperkingen waren vastgesteld en dat de beroepsgrond van de werkgever in de loonsanctiezaak te laat was ingediend, waardoor deze niet in de beoordeling werd betrokken. De Raad concludeerde dat het Uwv zorgvuldig had gehandeld en dat de besluiten van het Uwv terecht waren. De aangevallen uitspraak werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.