In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 januari 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de intrekking van de toelage werving en behoud van een ambtenaar, alsook de beëindiging van de representatietoelage en het gebruik van een dienstauto. De appellant, de Korpschef van de politie, heeft de toelage ingetrokken op basis van veranderde omstandigheden op de arbeidsmarkt en de projectmatige inzet van de betrokkene. De Raad oordeelt dat de appellant voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de gronden voor het toekennen van de toelage niet meer aanwezig waren. De beëindiging van de representatietoelage werd ook gerechtvaardigd, omdat deze niet op structurele basis was toegekend. De Raad concludeert dat de appellant op goede gronden heeft besloten de dienstauto niet langer ter beschikking te stellen aan de betrokkene, aangezien er geen individuele toezeggingen waren gedaan. Daarnaast heeft de Raad geoordeeld dat er sprake was van een overschrijding van de redelijke termijn in de procedure, wat leidt tot een schadevergoeding van € 500,- voor de betrokkene. De uitspraak van de rechtbank is vernietigd, maar de rechtsgevolgen van het bestreden besluit blijven in stand. De proceskosten van de betrokkene worden vergoed tot een bedrag van € 974,-.