ECLI:NL:CRVB:2015:309

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 februari 2015
Publicatiedatum
6 februari 2015
Zaaknummer
12-6345 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering na zorgvuldig medisch onderzoek en geschiktheid voor geselecteerde functies

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 februari 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch. De appellant, die werkzaam was als grondwerker, had zich op 22 juli 2009 ziek gemeld vanwege psychische en lichamelijke klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had vastgesteld dat appellant met ingang van 2 september 2011 geen recht had op een WIA-uitkering, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Dit besluit werd door de rechtbank bevestigd, waarbij werd geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen reden was om aan de conclusies van de verzekeringsartsen te twijfelen.

In hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunt dat hij meer beperkingen had dan door de verzekeringsartsen was aangenomen. Hij verwees naar zijn ernstige depressieve klachten en angststoornis, die volgens hem niet voldoende waren meegewogen in de beoordeling. De Raad oordeelde echter dat de verzekeringsartsen voldoende informatie hadden verzameld en dat de medische beperkingen die waren vastgesteld, adequaat waren. De Raad concludeerde dat er geen nieuwe medische informatie was overgelegd die de eerdere conclusies zou kunnen ondermijnen.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de geselecteerde functies voor appellant geschikt waren, gezien de vastgestelde beperkingen. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldig medisch onderzoek en de rol van de verzekeringsartsen in het vaststellen van arbeidsongeschiktheid. De beslissing werd genomen door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee leden, en werd openbaar uitgesproken op 6 februari 2015.

Uitspraak

12/6345 WIA
Datum uitspraak: 6 februari 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van
18 oktober 2012, 12/1559 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.E.M. Jacquemard, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 december 2014. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Jacquemard. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. R.E.J.P.M. Rutten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, werkzaam als grondwerker, is op 22 juli 2009 vanwege psychische en lichamelijke klachten uitgevallen.
1.2.
Bij besluit van 26 oktober 2011 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant met ingang van 2 september 2011 geen recht op uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is ontstaan, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij besluit van 19 april 2012 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Daaraan ligt het standpunt ten grondslag dat appellant met inachtneming van zijn medische beperkingen geschikt is te achten voor gangbare arbeid in een volledige werkweek.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Er zijn volgens de rechtbank geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het medisch onderzoek naar de klachten en beperkingen van appellant op onzorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden dan wel dat niet alle relevante feiten of omstandigheden met betrekking tot de rug- en psychische klachten van appellant bij de beoordeling zijn betrokken. Appellant is door de verzekeringsarts onderzocht, er is een anamnese afgenomen en er heeft een psychisch en lichamelijk onderzoek plaatsgevonden. De verzekeringsarts heeft op basis van zijn bevindingen beperkingen vastgesteld op het gebied van concentreren en herinneren alsmede ten aanzien van stresserende werkzaamheden. Voorts is appellant beperkt ten aanzien van zware rugbelastende activiteiten. De beperkingen zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 12 oktober 2011. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de brief van 8 maart 2012 van psychiater F. Kaya en de informatie van 20 maart 2012 van de huisarts betrokken en meegewogen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft gemotiveerd dat deze informatie, behoudens een kleine aanscherping ten aanzien van werk zonder verhoogd persoonlijk risico, geen reden is om de FML (verder) aan te scherpen. Ook met de rugklachten is in de FML in voldoende mate rekening gehouden. Met de bij hem bestaande beperkingen was appellant naar het oordeel van de rechtbank op de datum in geding (2 september 2011) in staat om de hem voorgehouden functies te vervullen.
3. In hoger beroep heeft appellant zich, evenals in beroep, op het standpunt gesteld dat hij meer beperkt is dan door de verzekeringsartsen is aangenomen. Appellant is sinds 2001 bekend met ernstige depressieve klachten als ook met angstklachten die eerder geleid hebben tot een WAO-uitkering. In 2004 is appellant naar Turkije vertrokken en eind 2008 weer teruggekeerd naar Nederland, waarna appellant is gaan werken. Kort daarna is hij (wederom) uitgevallen wegens psychische klachten, op grond waarvan hij op basis van de Ziektewet volledig arbeidsongeschikt is bevonden. Vanwege psychosociale omstandigheden heeft appellant daarnaast ook lichamelijke klachten gekregen. Na vrijlating uit een periode van voorarrest in mei 2011 zijn de psychische klachten toegenomen. Bij appellant was op de datum in geding op 2 september 2011 dan ook geen sprake van een remissie van de klachten, waarvan de verzekeringsartsen zijn uitgegaan, maar waren de depressieve klachten floride en was er, gelet op de brief van 8 maart 2012 van psychiater Kaya, sprake van een angststoornis. Voorts is onvoldoende rekening gehouden met de lichamelijke klachten aan zijn hand en schouders. Vanwege zijn lichamelijke en psychische klachten had appellant op de datum in geding van 2 september 2011 geen benutbare mogelijkheden.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, vormt geen aanleiding om anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. Naar aanleiding van de aanvraag om een WIA-uitkering is een anamnese afgenomen en is appellant lichamelijk onderzocht. Tevens is de psychische toestand van appellant beschreven. De verzekeringsarts beschikte daartoe over informatie uit eerdere (Ziektewet)beoordelingen alsmede informatie van de huisarts. Tevens was bij deze arts bekend dat appellant tot en met november 2010 onder behandeling van I-Psy is geweest. Voor de psychische en lichamelijke klachten zijn beperkingen aangenomen in de rubrieken 1 en 2 alsmede 3 en 4 van de FML. Voor een ernstige psychopathologie zijn geen aanwijzingen gevonden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het dossier bestudeerd, de hoorzitting bijgewoond en de beschikbare medische informatie van psychiater Kaya en de huisarts van appellant gewogen. Op basis van deze onderzoeksbevindingen heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de FML aangepast ten aanzien van het werk zonder verhoogd persoonlijk risico. In zijn rapport van 11 april 2012 heeft hij voorts gemotiveerd uiteengezet waarom de latere diagnostiek van psychiater Kaya, bij wie appellant sinds
29 november 2011 onder behandeling is gekomen, gelet op de eigen onderzoeksbevindingen van de verzekeringsartsen, niet speelde op de datum in geding. Met juistheid heeft de rechtbank geoordeeld dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze is verricht en dat er geen aanleiding is te twijfelen aan de juistheid van de conclusies van de verzekeringsartsen. Nu in hoger beroep door appellant geen medische informatie is overgelegd ter onderbouwing van zijn standpunt dat hij op de datum in geding van
2 september 2011 meer of anders beperkt was dan door de verzekeringsartsen is aangenomen, zijn er geen aanknopingspunten om tot een ander oordeel te komen.
4.2.
Uitgaande van de juistheid van de met betrekking tot appellant vastgestelde medische beperkingen, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de voor appellant geselecteerde functies voor hem geschikt zijn.
4.3.
Uit wat onder 4.1 en 4.2 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen als voorzitter en H.G. Rottier en R.E. Bakker als leden, in tegenwoordigheid van B. Rikhof als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 februari 2015.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) B. Rikhof

MK