ECLI:NL:CRVB:2015:3073

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 september 2015
Publicatiedatum
10 september 2015
Zaaknummer
14/5252 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Disciplinair plichtsverzuim van een forensisch therapeutisch werker in de Justitiële Jeugdinrichting

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, waarin de disciplinaire straf van een geldboete van € 22,- aan appellant, een forensisch therapeutisch werker, werd bevestigd. Appellant was werkzaam bij de Justitiële Jeugdinrichting en had de rol van mentor voor een jeugdige met gedragsproblemen. Op 19 januari 2013 vond er een incident plaats tussen appellant en de jeugdige, waarbij appellant de jeugdige verbaal onheus bejegende en zijn stem verhief. De minister van Veiligheid en Justitie legde appellant een disciplinaire straf op wegens plichtsverzuim, wat appellant betwistte. De rechtbank oordeelde dat de gedragingen van appellant als plichtsverzuim konden worden aangemerkt, maar dat niet was komen vast te staan dat hij de discussie met de jeugdige had laten escaleren.

In hoger beroep erkende appellant dat hij de jeugdige onheus had bejegend, maar stelde dat dit geen plichtsverzuim opleverde. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de gedragingen van appellant, in strijd met het behandelplan van de jeugdige, wel degelijk plichtsverzuim opleverden. De Raad wees erop dat appellant niet had aangetoond dat zijn handelen niet aan hem kon worden toegerekend, en dat de opgelegde disciplinaire straf niet onevenredig was aan de ernst van het plichtsverzuim, vooral gezien eerdere disciplinaire straffen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

14/5252 AW
Datum uitspraak: 10 september 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
7 augustus 2014, 14/727 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Minister van Veiligheid en Justitie (minister)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J. de Waard, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 juli 2015. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. De Waard. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. A.J. Verhagen en drs. L.A. Huizenga.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is sinds 1993 werkzaam bij de Dienst Justitiële Inrichtingen, laatstelijk in de functie van forensisch therapeutisch werker/senior groepsleider bij de Justitiële Jeugdinrichting [naam] (JJI). In de JJI staan opvoeding, onderwijs en opvang van jeugdigen met gedragsproblemen centraal. Appellant was in het kader van zijn functie mentor van jongere M.
1.2.
Op 19 januari 2013 heeft zich een incident voorgedaan tussen appellant en M. Bij besluit van 14 mei 2013 heeft de minister appellant de disciplinaire straf van een geldboete van € 22,- opgelegd wegens plichtsverzuim. Aan het plichtsverzuim zijn de volgende gedragingen ten grondslag gelegd:
a. het verbaal onheus bejegenen van M;
b. het verheffen van de stem jegens M;
c. het laten escaleren van de discussie met M.
1.3.
Bij besluit van 16 januari 2014 (bestreden besluit), voor zover van belang, heeft de minister het bezwaar ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak, voor zover van belang, heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de in 1.2 onder a en b weergegeven gedragingen komen vast te staan, maar is niet komen vast te staan dat appellant de discussie met M heeft laten escaleren. De rechtbank heeft voorts geoordeeld dat de minister de gedragingen in 1.2 onder a en b terecht heeft aangemerkt als plichtsverzuim dat appellant kan worden toegerekend en dat dit plichtsverzuim de straf van een geldboete van € 22,- rechtvaardigt.
3. Appellant heeft zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellant heeft erkend dat hij met stemverheffing tegen M heeft gezegd dat hij een grote bek heeft. Dat betekent dat appellant de in 1.2 onder a en b genoemde gedragingen heeft begaan. In het midden kan blijven of appellant ook tegen M heeft gezegd dat hij uit zijn bek stinkt, wat hij heeft ontkend.
4.2.
Appellant heeft zich op het standpunt gesteld dat hij, door met stemverheffing tegen M te zeggen dat hij een grote bek heeft, weliswaar in zijn werk een fout heeft gemaakt, maar dat van plichtsverzuim geen sprake is. Deze beroepsgrond treft geen doel. Zoals de Raad eerder heeft overwogen (uitspraak van 12 februari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:373) hoeft het maken van een enkele fout bij het verrichten van werkzaamheden nog niet te betekenen dat de betrokken ambtenaar zich schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim. De fout die appellant heeft gemaakt levert echter wel plichtsverzuim op. De Raad neemt daarbij in aanmerking dat in het behandelplan van M was opgenomen dat in verband met diens gedragsproblemen een de-escalerende benadering van M was aangewezen. Appellant heeft zich niet aan het behandelplan gehouden en heeft zich door M laten provoceren. Toen M appellant met stemverheffing onheus bejegende, heeft appellant in strijd met het behandelplan op dat gedrag met hetzelfde gedrag gereageerd. Door dit niet professionele gedrag heeft appellant de kans vergroot dat een onveilige situatie binnen de JJI zou ontstaan.
4.3.
Voorts heeft appellant aangevoerd dat er sprake is van reflexmatig handelen wat geen plichtsverzuim oplevert. Daarbij heeft hij verwezen naar de uitspraak van de Raad van
6 juni 2013 (ECLI:NL:CRVB:2013:CA2256). Deze beroepsgrond slaagt niet, omdat de gedraging van appellant, anders dan de gedraging die aan de orde was in genoemde uitspraak, niet als een reflexmatige reactie kan worden aangemerkt.
4.4.
Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat het plichtsverzuim hem niet valt toe te rekenen. Dat het handelen van appellant, zoals hij stelt, is beïnvloed door de lange periode van arbeidsongeschiktheid die voorafging aan de datum waarop het incident zich voordeed, is daartoe ontoereikend. De minister was dan ook bevoegd om appellant wegens plichtsverzuim een disciplinaire straf op te leggen.
4.5.
De aan appellant opgelegde disciplinaire straf van een geldboete van € 22,- is niet onevenredig aan de aard en de ernst van het plichtsverzuim. Bij dit oordeel weegt mee dat appellant in 2004 en 2009 een disciplinaire straf van een schriftelijke berisping is opgelegd, eveneens voor onprofessioneel gedrag. Appellant was dus een gewaarschuwd man. Dat appellant zijn excuses aan M heeft aangeboden, doet geen afbreuk aan de ernst van het plichtsverzuim.
4.6.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal, voor zover aangevochten, worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door N.J. van Vulpen-Grootjans als voorzitter en K.J. Kraan en J.J.A. Kooijman als leden, in tegenwoordigheid van B. Rikhof als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 september 2015.
(getekend) N.J. van Vulpen-Grootjans
De griffier is buiten staat te ondertekenen

HD