ECLI:NL:CRVB:2015:307

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 februari 2015
Publicatiedatum
6 februari 2015
Zaaknummer
12-5121 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de medische beperkingen en geschiktheid van functies voor loongerelateerde WGA-uitkering

In deze zaak heeft appellante, die zich op 7 december 2009 ziek meldde vanwege pijnklachten, hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Breda. De Centrale Raad van Beroep heeft op 6 februari 2015 uitspraak gedaan in het hoger beroep tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over haar recht op een loongerelateerde WGA-uitkering. De Raad heeft vastgesteld dat het Uwv in eerdere besluiten onterecht heeft geoordeeld dat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt was. De Raad heeft de medische beperkingen van appellante opnieuw beoordeeld, waarbij een expertiseverslag van neuroloog J.U.R. Niewold is meegenomen. Dit verslag gaf aan dat appellante ernstiger beperkt is dan het Uwv had vastgesteld. De Raad oordeelde dat de geselecteerde functies voor appellante medisch passend zijn, maar dat het Uwv de eerdere besluiten moest intrekken en de uitkering moest toekennen met terugwerkende kracht. De Raad heeft ook de proceskosten van appellante toegewezen en het Uwv veroordeeld tot vergoeding van de wettelijke rente over de na te betalen uitkering.

Uitspraak

12/5121 WIA, 13/2186 WIA
Datum uitspraak: 6 februari 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van
17 augustus 2012, 12/2069 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft J.R. Beukema hoger beroep ingesteld en stukken ingezonden.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft een expertiseverslag ingebracht, waarop door het Uwv onder toezending van een reactie van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is gereageerd.
Het Uwv heeft een nieuwe beslissing op bezwaar, gedateerd 4 februari 2013, in het geding gebracht, waarop appellante, onder toezending van een nader expertiseverslag, haar zienswijze heeft gegeven.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op 5 december 2014. Partijen zijn, met bericht, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante, laatstelijk werkzaam als commercieel administratief medewerkster, heeft zich op 7 december 2009 vanuit een uitkeringssituatie op grond van de Werkloosheidswet ziek gemeld in verband met pijnklachten van het staartbeen. Appellante heeft nadien ook lage rugklachten gekregen.
1.2.
Bij besluit van 13 oktober 2011 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellante met ingang van 25 september 2011 geen recht is ontstaan op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.3.
Bij besluit van 10 april 2012 (bestreden besluit 1) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 13 oktober 2011 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen bestreden besluit 1 ongegrond verklaard.
3.1.
Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Over de medische grondslag van bestreden besluit 1 heeft appellante aangevoerd dat het Uwv haar beperkingen onjuist heeft vastgesteld. Zij heeft ter onderbouwing van haar standpunt informatie van behandelaars ingezonden en een expertiseverslag van neuroloog J.U.R. Niewold van 1 december 2012. Deze heeft - kort gezegd - aangegeven dat bij appellante sprake is van een lumbosacraal trauma met een status na een niet gedisloceerde sacrum (S3) fractuur met persisterende lage rugklachten, pijn over het sacrum en een coccygodynie. Hij acht appellante op grond van haar klachtenpatroon aanvullend dan wel ernstiger beperkt ten aanzien van lopen, lopen tijdens het werk, zitten, zitten tijdens werk, staan en werktijden. Appellante dient veelvuldig van houding te veranderen omdat met name langdurig zitten te belastend is. Ten aanzien van de geselecteerde functies heeft appellante gesteld dat deze niet passend zijn.
3.2.
Naar aanleiding van het expertiseverslag van Niewold van 1 december 2012 heeft het Uwv aanvullend medisch en arbeidskundig onderzoek verricht. Bij besluit van 4 februari 2013 (bestreden besluit 2) heeft het Uwv bestreden besluit 1 ingetrokken, het bezwaar van appellante tegen het besluit van 13 oktober 2011 alsnog gegrond verklaard en vastgesteld dat voor appellante met ingang van 25 september 2011 recht is ontstaan op een loongerelateerde WGA-uitkering, omdat zij 37% arbeidsongeschikt is. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft gerapporteerd dat de eerder voor appellante vastgestelde belastbaarheid in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 10 oktober 2011 aanpassing behoeft met betrekking tot de verwoorde noodzakelijkheid tot afwisseling van houding bij zitten. Appellante wordt aanvullend beperkt geacht voor zitten tijdens werk. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geen argumenten gezien om Niewold te volgen in de overige door hem verwoorde beperkingen. Appellante wordt geschikt geacht de door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geselecteerde functies te vervullen die vermeld zijn in het arbeidskundig rapport van 22 januari 2013.
3.3.
In haar zienswijze op bestreden besluit 2 heeft appellante gesteld dat het Uwv haar medische beperkingen in de FML nog immer niet juist heeft vastgesteld. Zij heeft hiertoe, onder meer, verwezen naar nadere expertiseverslagen van Niewold van 1 april 2013 en
30 oktober 2013. Appellante kan zich niet vinden in het standpunt van het Uwv dat gelet op de geringe ernst van de onderliggende objectiveerbare afwijkingen argumenten ontbreken om haar op grond van haar pijnklachten verdergaand beperkt te achten. Zij heeft betoogd dat haar klachten serieus genomen dienen te worden en heeft daartoe verwezen naar de uitgangspunten zoals neergelegd in het verzekeringsgeneeskundig protocol aspecifieke lage rugklachten. Onder verwijzing naar een verklaring van allergoloog G.J. Jonker van 19 september 2013 heeft appellante verder gesteld luchtwegklachten te hebben.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Nu het Uwv het in bestreden besluit 1 vervatte standpunt niet langer onderschrijft, komt de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking. Gelet hierop moet het beroep tegen bestreden besluit 1 gegrond worden verklaard en dat besluit worden vernietigd.
4.2.
Bestreden besluit 2 wordt, gelet op de artikelen 6:19 en 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), mede in de beoordeling betrokken.
4.3.
Het geding richt zich op de vraag of de omvang van de medische beperkingen juist is vastgesteld alsmede of de geselecteerde functies in medisch opzicht passend zijn voor appellante.
4.4.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapporten van 16 januari 2013,
15 mei 2013 en 13 november 2013 in reactie op de expertiseverslagen van Niewold van
1 december 2012, 1 april 2013 en 30 oktober 2013 overtuigend toegelicht waarom hij de voor appellante geldende beperkingen in de FML van 17 januari 2013 uitsluitend heeft bijgesteld ten aanzien van het aspect zitten tijdens werk en waarom hij geen argumenten heeft gezien om Niewold te volgen in de overige door hem verwoorde beperkingen ten aanzien van lopen, lopen tijdens het werk, zitten, zitten tijdens werk en staan. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op 16 januari 2013 gerapporteerd dat het onderzoek van Niewold wat betreft de objectiveerbare afwijkingen bij appellante geen nieuwe inzichten heeft opgeleverd. Bij de verzekeringsartsen was bekend dat sprake was van persisterende coccygodynie en lumbagoklachten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft toegelicht dat pijnklachten op zichzelf niet leidend zijn bij het vaststellen van de beperkingen, maar dat de ernst van de onderliggende objectiveerbare afwijkingen het uitgangspunt vormt. Hij heeft geconstateerd dat er een discrepantie bestaat tussen de beschreven ernst van de onderliggende afwijkingen door Niewold en de eerdere beschrijvingen daarvan door de behandelaars van appellante. Niewold stelt dat sprake is van een letsel van formaat, terwijl de behandelend sector de fractuur aan het staartbeen niet als ernstig heeft bestempeld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft toegelicht dat de behandelend orthopeed naar aanleiding van een botscan in 2010 heeft gerapporteerd, dat er een mogelijke oude fractuur gezien wordt op niveau S3, die echter geen klinische betekenis heeft. De objectiveerbare afwijkingen zijn naar de mening van de verzekeringsarts bezwaar en beroep aldus niet als ernstig in te schatten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft bij rapport van 15 mei 2013 verder inzichtelijk toegelicht dat met de vastgestelde beperkingen ten aanzien van lopen en staan in de FML van 17 januari 2013 de druk op het staartbeen in voldoende mate wordt verminderd, waardoor geen verdere schade ter plaatsen zal ontstaan. De omstandigheid dat bepaalde activiteiten pijnlijk kunnen zijn voor appellante houdt niet per definitie in dat zij voor deze activiteiten om medische redenen beperkt geacht moet worden. Wat betreft het beroep van appellante op het protocol ALR heeft het Uwv, onder verwijzing naar zijn verweerschrift in beroep van 4 juni 2012, aangevoerd dat de rugklachten van appellant verband houden met coccygodynie na een trauma en derhalve niet geduid kunnen worden als aspecifieke klachten. De ingezonden informatie van de allergoloog heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen argumenten gegeven om arbeidsbeperkingen toe te dichten aan de daarin vermelde allergieklachten of bronchitisklachten. Hij heeft daarover op 13 november 2013 gerapporteerd dat appellante bij het verzekeringsgeneeskundig onderzoek geen melding heeft gemaakt van luchtwegklachten en dat de verzekeringsarts bij onderzoek naar de longen geen aanwijzingen heeft gevonden voor dyspneu of allergieklachten. Er zijn geen aanknopingspunten om deze naar behoren gemotiveerde beschouwingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep onjuist te achten.
4.5.
Uitgaande van de juistheid van de FML van 17 januari 2013 zijn de functies die aan bestreden besluit 2 ten grondslag zijn gelegd in medisch opzicht passend zijn voor appellante, gelet op de aan deze functies verbonden belastende factoren. In het rapport van 22 januari 2013 heeft het Uwv dit inzichtelijk en overtuigend toegelicht.
4.6.
Uit 4.2 tot en met 4.5 volgt dat het beroep tegen bestreden besluit 2 ongegrond verklaard moet worden.
4.7.
Het verzoek van appellante om het Uwv te veroordelen tot betaling van de wettelijke rente over de na te betalen uitkering wordt toegewezen. Voor de wijze waarop het Uwv de rente moet berekenen, wordt verwezen naar de uitspraak van de Raad van 25 januari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV1958.
5. De Raad acht redenen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Awb het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante in beroep en hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 980,- voor verleende rechtsbijstand in beroep en op € 490,- voor verleende rechtsbijstand in hoger
beroep, en op € 998,25 voor de kosten van het verslag van de deskundige Niewold, in totaal
€ 2.468,25

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 10 april 2012 gegrond en vernietigt dit besluit;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 4 februari 2013 ongegrond;
  • veroordeelt het Uwv tot vergoeding aan appellante van de proceskosten ten bedrage van
  • €2.468,25;
  • bepaalt dat het Uwv aan appellante de betaalde griffierechten van in totaal € 152,- vergoedt;
  • veroordeelt het Uwv tot vergoeding aan appellante van de wettelijke rente zoals in 4.7 weergeven.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen als voorzitter en H.G. Rottier en R.E. Bakker als leden, in tegenwoordigheid van B. Rikhof als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 februari 2015.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) B. Rikhof

HD