ECLI:NL:CRVB:2015:3060

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 september 2015
Publicatiedatum
9 september 2015
Zaaknummer
14-2420 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van de verlaging van de WIA-uitkering wegens niet-naleving van re-integratieverplichtingen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 september 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Rotterdam. De appellant, die een WIA-uitkering ontving, had zich niet gehouden aan de afspraken in zijn re-integratieplan. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had de uitkering van de appellant met 50% verlaagd, maar na bezwaar werd deze verlaging aangepast naar 25% voor een periode van vier maanden. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen deze beslissing ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep.

De Raad oordeelde dat de appellant regelmatig niet aan zijn verplichtingen voldeed, zoals het niet reageren op brieven en het niet verschijnen op afspraken zonder geldige reden. De appellant voerde aan dat zijn gedrag minder verwijtbaar was door medische omstandigheden en persoonlijke omstandigheden, maar de Raad oordeelde dat deze factoren niet voldoende waren aangetoond om de verwijtbaarheid te verminderen. De Raad bevestigde dat de opgelegde maatregel van 25% korting gedurende vier maanden terecht was opgelegd, omdat de appellant niet had voldaan aan de re-integratieverplichtingen zoals vastgelegd in de Wet WIA.

De uitspraak benadrukt het belang van naleving van re-integratieverplichtingen voor het behoud van een WIA-uitkering en bevestigt dat het Uwv bevoegd is om sancties op te leggen bij niet-naleving. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was om de eerdere beslissing van de rechtbank te herzien en bevestigde de uitspraak.

Uitspraak

14/2420 WIA
Datum uitspraak: 9 september 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
10 april 2014, 13/7510 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A. El Idrissi, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 juli 2015. Namens appellant is
mr. El Idrissi verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. W.M.J. Evers.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluit van 5 augustus 2013 heeft het Uwv de uitkering van appellant ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), inclusief de daarop verstrekte toeslag, gedurende de periode van 1 augustus 2013 tot en met 30 november 2013 met 50% verlaagd.
1.2.
Bij besluit van 23 oktober 2013 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 5 augustus 2013 gegrond verklaard, waarbij het kortingspercentage op 25% is bepaald, en de korting op de toeslag is komen te vervallen.
3. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat het Uwv aan appellant terecht een maatregel van de derde categorie als bedoeld in het op artikel 90, derde lid, van de Wet WIA gebaseerde Maatregelenbesluit socialezekerheidswetten (Maatregelenbesluit) heeft opgelegd. Daarbij is de rechtbank van oordeel dat er geen sprake is van verminderde of verhoogde verwijtbaarheid, zodat terecht de standaardmaatregel van een korting van 25% gedurende vier maanden is opgelegd.
4. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de overtreding die hem verweten wordt een overtreding is van de tweede categorie als bedoeld in het Maatregelenbesluit en niet van de derde categorie. Appellant is verder van oordeel dat de hem verweten gedragingen minder verwijtbaar zijn. Appellant gebruikt zware medicijnen. In april 2013 is de echtgenote van een neef van appellant overleden. Appellant is toen naar Turkije afgereisd en heeft mogelijk daardoor een afspraak gemist. Na terugkomst in Nederland kon appellant niet bij zijn post, omdat zijn neef, die in Turkije was gebleven, de sleutel van zijn brievenbus had.
5.1.
De Raad komt tot het volgende oordeel.
5.2.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, onder b en e, van de Wet WIA is de verzekerde, die recht heeft op een WGA-uitkering verplicht mee te werken aan activiteiten of werkzaamheden gericht op zijn inschakeling in de arbeid die het Uwv wenselijk acht voor verkrijging van mogelijkheden tot het verrichten van passende arbeid en te voldoen aan verplichtingen die zijn opgenomen in de re-integratievisie en het re-integratieplan. Indien een verzekerde deze verplichtingen niet nakomt legt het Uwv, op grond van het bepaalde in artikelen 88 en 90 van de Wet WIA een maatregel op aan de verzekerde. Daartoe zijn in het Maatregelenbesluit nadere normeringen uitgewerkt.
5.3.
Gelet op de verwijten, die het Uwv appellant maakt, betreft het hier verplichtingen, die vallen onder de derde categorie van het Maatregelenbesluit, namelijk onder de artikelen 5, aanhef en onder c, en 6, vierde lid, aanhef en onder b, van het Maatregelenbesluit. Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onder c, van het Maatregelenbesluit bedraagt de maatregel dan in beginsel 25% van het uitkeringsbedrag gedurende vier maanden.
5.4.
Er is geen aanleiding de inhoud van de meldingen van het re-integratiebureau de Jong en de Jong van 28 november 2012 en van 18 juni 2013 voor onjuist te houden. Hieruit blijkt dat appellant zich regelmatig niet hield aan de in het re-integratieplan van 8 augustus 2012 opgenomen afspraken, niet reageerde op brieven of op uitnodigingen via SMS en appellante zonder geldige reden niet verscheen op ingeplande afspraken. Dat het gedrag van appellant (geheel) te wijten zou zijn aan zijn medische situatie (medicijngebruik) en aan het overlijden van de echtgenote van zijn neef in april 2013 is onvoldoende aangetoond. Indien deze factoren al een rol hebben gespeeld, kunnen zij geen verklaring vormen voor de veelheid aan niet nagekomen afspraken. Daarbij wordt erop gewezen dat appellant, ook nadat hij in november 2012 voor zijn gedrag was gewaarschuwd, daarin is blijven volharden. De maatregel is daarom terecht opgelegd. Voor het aannemen van verminderde ernst of verwijtbaarheid is geen aanleiding.
5.5.
Niet kan worden ingezien waarom het Uwv de maatregel eerder had moeten opleggen. Na de melding van 28 november 2012 heeft appellant de gelegenheid gehad zijn gedrag aan te passen. Nadat in juni 2013 gebleken was dat dit niet was geschied heeft het Uwv besloten de maatregel op de leggen, en daarbij het totale gedrag van appellant in aanmerking genomen. Van strijd met het vertrouwensbeginsel dan wel het rechtszekerheidsbeginsel is geen sprake.
5.6.
Het hoger beroep slaagt daarom niet. Het oordeel van de rechtbank en de overwegingen die daartoe hebben geleid, worden onderschreven. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier als voorzitter en E.W. Akkerman en D.S. de Vries als leden, in tegenwoordigheid van H.J. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 september 2015.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) H.J. Dekker
AP