In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van betrokkene, die eerder was vastgesteld op 80 tot 100% arbeidsongeschiktheid. Betrokkene, die als schoonmaker werkte, viel in 1992 uit met rug- en psychische klachten. In 2008 werd zijn uitkering herzien naar 65 tot 80% op basis van een Functionele Mogelijkhedenlijst. Betrokkene maakte bezwaar tegen deze herziening, waarbij hij verwees naar rapporten van verschillende psychiaters die zijn psychische toestand documenteerden. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de verzekeringsarts en de psychiater onvoldoende onderbouwd hadden waarom betrokkene niet meer als volledig arbeidsongeschikt moest worden beschouwd. De rechtbank Amsterdam had eerder het beroep van betrokkene gegrond verklaard, maar de Centrale Raad van Beroep vernietigde deze uitspraak. De Raad concludeerde dat er geen sprake was van een psychiatrische aandoening die de arbeidsongeschiktheid van betrokkene zou rechtvaardigen. De Raad volgde de conclusies van de psychiater Notten, die stelde dat betrokkene geen psychopathologie vertoonde en dat zijn gedrag mogelijk simulatie was. De Raad oordeelde dat de herziening van de WAO-uitkering naar 35 tot 45% op een toereikende medische grondslag berustte en verklaarde het beroep van betrokkene ongegrond.