ECLI:NL:CRVB:2015:3051

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 september 2015
Publicatiedatum
9 september 2015
Zaaknummer
14-2568 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering terug te komen van besluit tot weigering Wajong-uitkering op basis van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg, die op 28 april 2014 het beroep tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaarde. Appellante had in 2004 een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, maar het Uwv weigerde deze op 29 oktober 2008, omdat zij niet aan de voorwaarden voldeed. Appellante heeft in 2013 opnieuw een aanvraag ingediend, maar het Uwv besloot niet terug te komen op het eerdere besluit, omdat er geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden waren. De rechtbank oordeelde dat appellante niet in staat was om nieuw gebleken feiten of omstandigheden aan te voeren die haar aanvraag zouden rechtvaardigen. In hoger beroep stelde appellante dat een nieuwe diagnose wel als nieuw feit moet worden beschouwd, maar de Raad onderschreef het oordeel van de rechtbank. De Raad concludeerde dat de nieuwe diagnoses geen nieuwe feiten opleverden die relevant waren voor de beoordeling van de aanvraag. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

14/2568 WAJONG
Datum uitspraak: 9 september 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van
28 april 2014, 13/3047 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. P.H.A. Brauer, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 juli 2015. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Brauer. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.M.M. Schalkwijk.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante, geboren op 15 februari 1983, heeft op 1 april 2004 een aanvraag ingediend om uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Vervolgens heeft een verzekeringsgeneeskundig onderzoek plaatsgevonden, maar geen arbeidskundig onderzoek. Op de aanvraag is geen beslissing genomen.
1.2.
Op 12 september 2007 heeft appellante opnieuw een aanvraag om een Wajong-uitkering ingediend. Bij besluit van 29 oktober 2008 heeft het Uwv geweigerd aan appellante een uitkering ingevolge de Wajong toe te kennen, omdat appellante vanaf 1 januari 2001 niet
52 weken onafgebroken arbeidsongeschikt is geweest.
1.3.
Bij besluit van 1 april 2009 heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 29 oktober 2008 ongegrond verklaard. Tegen dat besluit is geen beroep ingesteld.
1.4.
Op 31 januari 2013 heeft appellante een aanvraag ingediend om
inkomens- en arbeidsondersteuning op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wet Wajong). Bij die aanvraag is een rapport uit 2012 van bedrijfsarts
G. Odekerken gevoegd, die concludeert dat sprake is van een psychische aandoening met flinke beperkingen in het persoonlijk en energetisch functioneren. Appellante wordt door Odekerken volledig arbeidsongeschikt geacht voor reguliere arbeid. Ook zijn oude rapporten van behandelaars van appellante van 2 juni 1995 en 11 april 2001 bijgevoegd.
1.5.
Bij besluit van 5 maart 2013 heeft het Uwv beslist dat niet wordt teruggekomen het besluit van 29 oktober 2008, omdat er geen wezenlijk andere gegevens over de medische situatie op 1 januari 2001 zijn dan die waarop het besluit van 29 oktober 2008 berust.
1.6.
Bij besluit van 4 september 2013 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 5 maart 2013 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat sprake is van een herhaalde aanvraag, zodat, gelet op artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) appellante gehouden is nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te stellen. De rechtbank is van oordeel dat appellante daar niet in geslaagd. De nu overlegde gegevens waren grotendeels al bekend bij het Uwv. Het enkele gegeven dat sprake is van een nieuwe diagnose is geen nieuw feit in de zin van artikel 4:6 van de Awb.
3. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat een nieuwe diagnose wel degelijk als een nieuw feit moet worden beschouwd. Appellante is al op twaalfjarige leeftijd onder psychiatrische behandeling gekomen. Kort voor haar achttiende levensjaar is zij uithuisgeplaatst. Er is constant sprake geweest van behandeling. Nu zijn er nieuwe diagnoses, zoals ADHD/PDD NOS en MS, die ernstige beperkingen opleveren.
4. De Raad komt tot het volgende oordeel.
4.1.
De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en de overwegingen die de rechtbank tot dat oordeel hebben geleid. Gelet op de inhoud van de aanvraag van 31 januari is die aanvraag een verzoek om terug te komen van het besluit van 29 oktober 2008. Ter zitting van de Raad heeft de gemachtigde van appellante ook gesteld dat het verzoek zo opgevat dient te worden. Terecht heeft de rechtbank overwogen dat geen sprake is van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden. Hetgeen beschreven staat in de rapporten van 2 juni 1995 en
11 april 2001 was bekend bij het Uwv ten tijde van het nemen van het besluit van 29 oktober 2008. Bovendien hadden deze rapporten, gelet op hun datering, in een veel eerder stadium aan het Uwv kenbaar kunnen worden gemaakt. Ook het rapport van bedrijfsarts Odekerken bevat geen nieuwe feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb. Conform vaste rechtspraak is een nieuwe diagnose geen nieuw feit. Bovendien heeft een groot deel van de inhoud van dat rapport geen betrekking op de periode die nu ter beoordeling staat.
4.2.
Het feit dat appellant inmiddels een uitkering is toegekend ingevolgde de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij het Uwv ervan is uitgegaan dat appellante sinds
1 juli 2006 arbeidsongeschikt is, heeft geen betekenis voor dit geval nu immers sprake is van een ander beoordelingsmoment en een andere wettelijke regeling.
4.3.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen dient de aangevallen uitspraak te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier als voorzitter en E.W. Akkerman en D.S. de Vries als leden, in tegenwoordigheid van H.J. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 september 2015.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) H.J. Dekker

AP