ECLI:NL:CRVB:2015:305
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering en geschiktheid voor WAO-functies
In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellant, die zich op 15 april 2009 ziek had gemeld. Appellant ontving naast de ZW-uitkering ook een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft op 12 oktober 2011 de ZW-uitkering beëindigd, omdat appellant volgens hen in staat was om ten minste één van de in het kader van de WAO geselecteerde functies te vervullen. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv heeft het bezwaar ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard, wat appellant vervolgens in hoger beroep heeft aangevochten.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat het Uwv ten onrechte het Protocol Chronische Vermoeidheidssyndroom (CVS) niet heeft toegepast en dat hij niet in staat is om 40 uur per week te werken. Hij heeft rapporten ingediend van deskundigen die zijn klachten ondersteunen. Het Uwv heeft echter bevestigd dat appellant recht heeft op een WAO-uitkering, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 65 tot 80%.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de belastbaarheid van appellant op 12 oktober 2011 zodanig was dat hij in staat was om ten minste één van de geselecteerde functies te verrichten. De Raad heeft de argumenten van appellant niet overtuigend genoeg geacht om tot een ander oordeel te komen dan dat van de rechtbank. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.