ECLI:NL:CRVB:2013:2723

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 november 2013
Publicatiedatum
6 december 2013
Zaaknummer
11-7162 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over vermoeidheidsklachten en WAO-uitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 november 2013 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een appellant tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) met betrekking tot een WAO-uitkering. De appellant had een melding gemaakt van toegenomen arbeidsongeschiktheid op 15 april 2009, maar het Uwv had deze melding niet geaccepteerd, wat leidde tot de rechtszaak. De Raad had eerder, op 20 juli 2012, een tussenuitspraak gedaan waarin werd vastgesteld dat het Uwv de vermoeidheidsklachten van de appellant niet adequaat had beoordeeld. In deze tussenuitspraak werd het Uwv opgedragen om de vermoeidheidsklachten bij de verzekeringsgeneeskundige beoordeling te betrekken en een aanvullende toelichting te geven over de functie van afbiester dekbedden en slaapzakken.

Ter uitvoering van deze tussenuitspraak heeft het Uwv de appellant laten onderzoeken door internist dr. J.K.M. Eeftinck Schattenkerk en neuropsycholoog dr. J.F.M. de Jonghe. De Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat het Uwv de gebreken in het eerdere besluit heeft hersteld door de vermoeidheidsklachten te betrekken in de beoordeling en door de nodige toelichting te geven. De Raad oordeelt dat de onderzoeken door de internist en neuropsycholoog zorgvuldig zijn uitgevoerd en dat er geen aanleiding is voor een urenbeperking in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML).

De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage vernietigd en het besluit van het Uwv van 1 juni 2011 gegrond verklaard, waarbij de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven. Tevens is het Uwv veroordeeld in de proceskosten van de appellant, die zijn begroot op € 1.966,50. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier van de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

11/7162 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van
9 november 2011, 11/5669 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
De Raad heeft in het geding tussen partijen op 20 juli 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BX3147, een tussenuitspraak gedaan.
Ter uitvoering van de tussenuitspraak is appellant op verzoek van het Uwv onderzocht door internist dr. J.K.M. Eeftinck Schattenkerk en neuropsycholoog dr. J.F.M. de Jonghe. Door de bezwaarverzekeringsarts en de bezwaararbeidsdeskundige van het Uwv is een toelichting gegeven.
Namens appellant heeft mr. A.G.B. Bergenhenegouwen, bij brief ontvangen door de Raad op 23 april 2013, haar zienswijze gegeven. Het Uwv heeft daarop schriftelijk gereageerd.
Met toepassing van artikel 8:57, tweede lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), gelezen in verbinding met artikel 21, eerste lid, van de Beroepswet, is een nader onderzoek ter zitting achterwege gelaten, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.
Voor een overzicht van de relevante feiten verwijst de Raad naar de hiervoor vermelde tussenuitspraak.
2.
In geschil is een melding toegenomen arbeidsongeschiktheid op 15 april 2009 die - volgens appellant ten onrechte - niet heeft geleid tot een wijziging van een recht op een
WAO-uitkering die is berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 65 tot 80%.
3.
In de tussenuitspraak heeft de Raad geoordeeld dat er voldoende aanwijzingen zijn die het Uwv aanleiding hadden moeten geven om de vermoeidheidsklachten bij de verzekeringsgeneeskundige beoordeling te betrekken dan wel om het protocol chronisch vermoeidheidssyndroom (CVS) toe te passen. Daarnaast heeft de Raad opgemerkt dat er ten aanzien van de medische geschiktheid van de functie met SBC-code 272043, afbiester dekbedden en slaapzakken, een aanvullende toelichting nodig is vanwege de bediening van een pedaal met de knie.
4.
De vraag is of het Uwv deze gebreken heeft hersteld. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.
Het Uwv heeft gevolg gegeven aan de opdracht in de tussenuitspraak door appellant te laten onderzoeken door internist Eeftinck Schattenkerk en neuropsycholoog De Jonghe. Daarbij is onder andere beoordeeld of er aanleiding bestaat voor een urenbeperking. Onder verwijzing naar de rapporten van Eeftinck Schattenkerk en De Jonghe en een rapport van een bezwaarverzekeringsarts van 12 maart 2013 heeft het Uwv geen aanleiding gezien om de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 26 november 2010 bij te stellen. Het feit dat de al jaren bestaande en bekende vermoeidheidsklachten door psycholoog
drs. J.M.J. de la Fonteijne, verbonden aan het kenniscentrum Chronische Vermoeidheid van UMC st. Radboud, zijn geclassificeerd onder de diagnose CVS maakt volgens het Uwv niet dat de medische belastbaarheid door de verzekeringsartsen onjuist is ingeschat. Er is volgens internist Eeftinck Schattenkerk geen indicatie voor een medische urenbeperking. Met de door de internist vermelde beperkingen is daarnaast volgens het Uwv voldoende rekening gehouden in de FML. Ook heeft de bezwaarverzekeringsarts een toelichting gegeven waarom bepaalde beperkingen in de rubrieken 1 en 2 van een FML die in 2008 is vastgesteld, niet zijn overgenomen in de FML van 26 november 2010. Ten slotte heeft een bezwaararbeidsdeskundige na overleg met de bezwaarverzekeringsarts in het rapport van
26 maart 2013 gemotiveerd dat de functie afbiester dekbedden en slaapzakken, ondanks de knieklachten van appellant, geschikt is te achten voor appellant.
6.
Het Uwv heeft de vermoeidheidsklachten bij de verzekeringsgeneeskundige beoordeling betrokken, heeft een aanvullende toelichting gegeven ten aanzien van de functie afbiester dekbedden en slaapzakken en heeft daarmee de geconstateerde gebreken in het bestreden besluit hersteld. De zienswijze van appellant kan niet tot een ander oordeel leiden. Dat alleen de datum 15 april 2009 is beoordeeld door Eeftinck Schattenkerk en De Jonghe en niet de datum vier weken na 15 april 2009, doet niet af aan de zorgvuldigheid van deze onderzoeken. De datum 12 oktober 2011, inzake een hersteldverklaring ingevolge de Ziektewet, bekend bij de Raad onder procedurenummer 12/3561 ZW, is niet van belang voor de beoordeling van het onderhavige geschil. Daarnaast heeft appellant de onderzoeksresultaten in de in 5 genoemde rapporten niet met medische informatie weerlegd. Op 23 april 2013 heeft appellant aangekondigd dat hij contra-expertises zal laten verrichten door (eveneens) een internist en een neuropsycholoog. Inmiddels is gebleken dat geen concrete afspraken zijn gemaakt voor deze onderzoeken en op 14 oktober 2013 heeft de Raad onder verwijzing naar artikel 8:57, tweede lid, aanhef en onder c, van de Awb, gelezen in verbinding met artikel 21, eerste lid, van de Beroepswet, het onderzoek gesloten.
7.
Nu eerst met de ter uitvoering van de tussenuitspraak door het Uwv gegeven nadere toelichtingen de in de tussenuitspraak bedoelde gebreken zijn hersteld en een voldoende grondslag is verkregen voor het bestreden besluit van 1 juni 2011, zal de Raad de aangevallen uitspraak, alsmede het besluit van 1 juni 2011 vernietigen en bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven.
8.
Aanleiding bestaat om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant. Deze kosten worden begroot op € 874,- in beroep en op € 1.092,50 in hoger beroep, voor verleende rechtsbijstand.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 1 juni 2011 gegrond en vernietigt dat besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven;
  • veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant in beroep en hoger beroep tot een bedrag van € 1.966,50;
  • bepaalt dat het Uwv aan appellant het betaalde griffierecht in beroep en in hoger beroep van in totaal € 153,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van K.E. Haan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 november 2013.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) K.E. Haan

QH