In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 november 2013 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een appellant tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) met betrekking tot een WAO-uitkering. De appellant had een melding gemaakt van toegenomen arbeidsongeschiktheid op 15 april 2009, maar het Uwv had deze melding niet geaccepteerd, wat leidde tot de rechtszaak. De Raad had eerder, op 20 juli 2012, een tussenuitspraak gedaan waarin werd vastgesteld dat het Uwv de vermoeidheidsklachten van de appellant niet adequaat had beoordeeld. In deze tussenuitspraak werd het Uwv opgedragen om de vermoeidheidsklachten bij de verzekeringsgeneeskundige beoordeling te betrekken en een aanvullende toelichting te geven over de functie van afbiester dekbedden en slaapzakken.
Ter uitvoering van deze tussenuitspraak heeft het Uwv de appellant laten onderzoeken door internist dr. J.K.M. Eeftinck Schattenkerk en neuropsycholoog dr. J.F.M. de Jonghe. De Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat het Uwv de gebreken in het eerdere besluit heeft hersteld door de vermoeidheidsklachten te betrekken in de beoordeling en door de nodige toelichting te geven. De Raad oordeelt dat de onderzoeken door de internist en neuropsycholoog zorgvuldig zijn uitgevoerd en dat er geen aanleiding is voor een urenbeperking in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML).
De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage vernietigd en het besluit van het Uwv van 1 juni 2011 gegrond verklaard, waarbij de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven. Tevens is het Uwv veroordeeld in de proceskosten van de appellant, die zijn begroot op € 1.966,50. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier van de Centrale Raad van Beroep.