In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 augustus 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Breda. De appellant, geboren in 1987, had een aanvraag ingediend voor ondersteuning op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wet Wajong). De aanvraag werd afgewezen door het Uwv, omdat appellant na zijn 18e jaar een periode had waarin hij meer dan 75% van het maatmaninkomen had verdiend. De rechtbank had deze afwijzing bevestigd, maar de Raad oordeelde dat er een verzekeringsgeneeskundig onderzoek had moeten plaatsvinden, gezien het arbeidsverleden van de appellant. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van de appellant gegrond, maar liet de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand, omdat het Uwv alsnog een deugdelijke motivering had gegeven. Tevens werd vastgesteld dat de redelijke termijn in de rechterlijke fase was overschreden, wat leidde tot een schadevergoeding van € 1.000,- aan de appellant. De Raad veroordeelde het Uwv tot vergoeding van de proceskosten van de appellant, die in totaal € 1.979,54 bedroegen, inclusief griffierechten.