ECLI:NL:CRVB:2015:3009
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake WW-uitkering en vertrouwensbeginsel na wijziging van arbeidssituatie
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) inzake zijn WW-uitkering. Appellant, die sinds 1 augustus 1977 in dienst was bij een werkgever, heeft zijn functie verloren door een reorganisatie. In een vaststellingsovereenkomst is afgesproken dat zijn dienstverband per 1 december 2012 eindigt. Appellant heeft vervolgens een arbeidsovereenkomst gesloten met Taxibedrijf [werkgever B] en heeft op 4 november 2012 een WW-uitkering aangevraagd. Het Uwv heeft de uitkering gebaseerd op een gemiddeld aantal arbeidsuren van 40 uur per week, maar heeft 20 uren in mindering gebracht vanwege de werkzaamheden voor [werkgever B]. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het Uwv heeft dit ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft het beroep van appellant gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand gelaten. In hoger beroep heeft appellant gesteld dat de datum van 1 december 2012 als uitgangspunt moet worden genomen voor de bepaling van zijn werkloosheid. Het Uwv heeft in hoger beroep bevestigd dat de datum van 1 december 2012 correct is, maar heeft geen toezeggingen gedaan die het beroep op het vertrouwensbeginsel zouden ondersteunen.
De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat het Uwv de omvang van de werkloosheid verkeerd heeft beoordeeld, maar dat er geen in rechte te honoreren vertrouwen is gewekt dat de werkzaamheden voor [werkgever B] geen gevolgen zouden hebben voor de WW-uitkering. De Raad heeft het hoger beroep van appellant gegrond verklaard, de aangevallen uitspraak vernietigd en het recht op WW-uitkering vastgesteld op basis van een gemiddeld aantal arbeidsuren van 43, met een verlies van 23 uur. Tevens is het Uwv veroordeeld in de kosten van appellant.