ECLI:NL:CRVB:2015:3005

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 september 2015
Publicatiedatum
3 september 2015
Zaaknummer
14-1237 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant in het kader van de WIA

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 september 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant, die zich ziek had gemeld wegens psychische klachten. Appellant was eerder door het Uwv in aanmerking gebracht voor een WGA-vervolguitkering, maar had bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid. De rechtbank Gelderland had het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarop appellant in hoger beroep ging. De Raad oordeelde dat het Uwv zorgvuldig had gehandeld en dat de medische en arbeidskundige rapporten voldoende onderbouwd waren. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep tegen het besluit van 16 mei 2013 gegrond, maar het beroep tegen het besluit van 11 september 2014 ongegrond. De Raad oordeelde dat de medische belastbaarheid van appellant op overtuigende wijze was gemotiveerd en dat de geselecteerde functies voor appellant geschikt waren, ondanks de door appellant aangevoerde bezwaren. De Raad veroordeelde het Uwv tot vergoeding van de proceskosten van appellant.

Uitspraak

14/1237 WIA, 14/5224 WIA
Datum uitspraak: 2 september 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 23 januari 2014, 13/4172 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Bij besluit van 11 september 2014 heeft het Uwv een nieuwe beslissing op bezwaar genomen.
Het Uwv heeft naar aanleiding van een vraag van de Raad een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 8 mei 2015 overgelegd.
Appellant heeft op 8 juli 2015 op deze stukken gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 juli 2015, waar appellant is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.J. Reith.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is werkzaam geweest als manager voor 40 uur per week. Op 25 november 2010 heeft appellant zich vanuit een werkloosheidssituatie ziek gemeld voor deze werkzaamheden wegens psychische klachten.
1.2.
Bij besluit van 7 november 2012 heeft het Uwv appellant met ingang van 22 november 2012 in aanmerking gebracht voor een WGA-vervolguitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 52,90%.
1.3.
Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 7 november 2012. Bij besluit van 16 mei 2013 (bestreden besluit) heeft het Uwv dit bezwaar, onder vergoeding van de door appellant gemaakte proceskosten in bezwaar, gegrond verklaard en de mate van arbeidsongeschiktheid met ingang van 22 november 2012 nader vastgesteld op 63,99%. Aan het bestreden besluit is een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 23 april 2013 en een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 13 mei 2013 ten grondslag gelegd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe is overwogen dat het medisch onderzoek op zorgvuldige wijze is verricht en niet is gebleken dat de verzekeringsartsen aspecten van de gezondheidstoestand van appellant hebben gemist. In de rapporten van de verzekeringsartsen is de medische belastbaarheid van appellant op inhoudelijk overtuigende wijze gemotiveerd. De rechtbank heeft geen grond gezien voor het oordeel om aan te nemen dat de door het Uwv aangenomen beperkingen niet ver genoeg gaan. Verder is geoordeeld dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in een rapport van 3 september 2013 voldoende heeft toegelicht dat de geselecteerde functies voor appellant geschikt zijn. Hierbij is overwogen dat overeenkomstig de beschrijving van de arbeidskundig analist bij de geselecteerde functies geen sprake is van het samenwerken/contacten in grote groepen in een voor appellant bezwarende zin.
3. In hoger beroep heeft appellant (kort samengevat) aangevoerd dat het door het Uwv verrichte onderzoek onzorgvuldig is geweest, onder meer omdat er - sinds 2010 - negatieve waardeoordelen in de rapporten van de verzekeringsartsen zijn vermeld en er geen psychisch onderzoek door de verzekeringsartsen is verricht. Mede door deze negatieve verdachtmakingen zijn de leden van de bezwaarcommissie niet objectief geweest. Appellant heeft verder aangevoerd dat het Uwv zijn beperkingen, met name wat betreft het sociaal functioneren, heeft onderschat. Appellant kan, onder meer omdat de werkzaamheden plaatsvinden in grote fabriekshallen en een beperking is opgenomen op item 1.9.10, niet in staat worden geacht om de geselecteerde functies te verrichten. Ook wat betreft het werktempo en het duwen/trekken vinden er overschrijdingen in de belastbaarheid plaats.
4. Bij het in rubriek I vermelde besluit van 11 september 2014 heeft het Uwv het bezwaar van appellant op basis van een nader arbeidskundig onderzoek wederom gegrond verklaard en de mate van arbeidsongeschiktheid met ingang van 22 november 2012 nader vastgesteld op 65,60%.
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1.
Nu het bestreden besluit van 16 mei 2013 niet is gehandhaafd, komt het wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) voor vernietiging in aanmerking. Dit betekent dat de aangevallen uitspraak, waarbij dit besluit in stand is gelaten, moet worden vernietigd. Het besluit van 11 september 2014 wordt, gelet op de artikelen 6:19, eerste lid en 6:24 van de Awb, mede in de beoordeling betrokken.
5.2.
Het geschil spitst zich toe op de door het Uwv bij besluit van 11 september 2014 genomen beslissing om de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant met ingang van
22 november 2012 vast te stellen op 65,60%.
5.3.
De Raad ziet geen grond om te oordelen dat de beoordeling door het Uwv onzorgvuldig is geweest. Uit de rapporten van de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep blijkt een uitvoerige weergave van feiten, onderzoeksactiviteiten en bevindingen, gevolgd door een beoordeling. Anders dan appellant heeft gesteld, heeft zowel de verzekeringsarts als de verzekeringsarts bezwaar en beroep psychisch onderzoek verricht. Laatstgenoemde verzekeringsarts heeft ook de door appellant in bezwaar overgelegde informatie uit de behandelend sector in zijn beoordeling betrokken. In de door appellant aangehaalde passages ziet de Raad geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de verzekeringsartsen negatieve waardeoordelen, dan wel verdachtmakingen hebben geformuleerd als gevolg waarvan zij, alsmede de bij de hoorzitting betrokken medewerkers van het Uwv, met vooringenomenheid jegens appellant zouden hebben gehandeld. Ook van handelen in strijd met een verzekeringsgeneeskundige protocol, welke volgens vaste rechtspraak slechts een hulpmiddel is bij een arbeidsongeschiktheidsbeoordeling, is de Raad niet gebleken.
5.4.1.
De verzekeringsarts heeft geconcludeerd dat appellant in staat kan worden geacht om fysiek niet heel zware en weinig stresserende werkzaamheden met een duidelijke structuur en een overzichtelijke taakstelling te verrichten. Daarnaast dient appellant niet te werken in onregelmatigheid, dient er geen dwingend werktempo te zijn en dient er bij voorkeur sprake te zijn van een rustiger werkomgeving, in een vaste, niet te grote groep mensen. Mits de activiteiten voldoende passend zijn, is er binnen de geldende standaard urenbeperking geen indicatie voor het beperkt belastbaar zijn in uren. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft deze conclusies van de verzekeringsarts onderschreven. Daarbij heeft hij appellant, in verband met medicatiegebruik, aanvullend beperkt geacht op beroepsmatig autorijden en werken op ladders met valrisico. Ten slotte dienen machines die bediend worden beveiligd te zijn. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de beperkingen vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst van 23 april 2013.
5.4.2.
De Raad onderschrijft de medische grondslag van het besluit van 11 september 2014. Niet kan worden geoordeeld dat de conclusies van het Uwv over de beperkingen van appellant voor het verrichten van arbeid per 22 november 2012 niet juist zouden zijn geweest. Appellant heeft zijn standpunt dat zijn klachten zijn onderschat in hoger beroep niet onderbouwd met medische gegevens. Ook anderszins heeft appellant geen twijfel gezaaid aan de juistheid van het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
5.5.
De Raad onderschrijft ten slotte ook de arbeidskundige grondslag van het besluit van
11 september 2014. Uitgaande van de juistheid van de vaststelling van de medische beperkingen per 22 november 2012 is de geschiktheid van appellant in medisch opzicht voor de functies die aan de schatting ten grondslag zijn gelegd, gelet op de daaraan verbonden belastende aspecten, voldoende onderbouwd met de arbeidskundige rapporten van 13 mei 2013, 3 september 2013 en 8 mei 2015.
5.6.
Gelet op wat is overwogen onder 5.3 tot en met 5.5 moet het beroep tegen het besluit van 11 september 2014 ongegrond worden verklaard.
6. Er is aanleiding om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant. Deze kosten worden begroot op € 490,- voor gemaakte reiskosten verleende rechtsbijstand en € 28,36 voor in beroep en op € 21,60 voor gemaakte reiskosten in hoger beroep. Het verzoek om vergoeding van portokosten wordt afgewezen omdat, gelet op het limitatieve karakter van het Besluit proceskosten bestuursrecht, portokosten niet voor vergoeding in aanmerking komen

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 16 mei 2013 gegrond en vernietigt dat besluit;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 11 september 2014 ongegrond;
  • veroordeelt het Uwv tot vergoeding van proceskosten van appellant in beroep en in hoger beroep, in totaal een bedrag van € 539,96;
  • bepaalt dat het Uwv het door appellant betaalde griffierecht in beroep en in hoger beroep van in totaal € 166,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door B.M. van Dun als voorzitter en E.W. Akkerman en
D.S. de Vries als leden, in tegenwoordigheid van P. Uijtdewillegen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 september 2015.
(getekend) B.M. van Dun
(getekend) P. Uijtdewillegen

UM