2.2.Bij een besluit van 18 april 2013 heeft het Uwv hetgeen in verband met de herziening van de toeslag onverschuldigd was betaald over de periode van 14 december 2005 tot en met
31 januari 2013 ten bedrage van € 29.878,45 van appellante teruggevorderd.
3. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen de besluiten van 6 maart 2013 en 18 april 2013. Bij twee afzonderlijke besluiten van 8 juli 2013 (bestreden besluit I en bestreden besluit II) heeft het Uwv die bezwaren ongegrond verklaard. Voor van de herziening heeft het Uwv in bestreden besluit I overwogen dat appellante vanaf 14 december 2005 aangemerkt dient te worden als een alleenstaande met een kind onder de 18 jaar en dat zij in die situatie recht heeft op een lager bedrag aan toeslag. Vanaf 1 januari 2006 heeft het Uwv voor de hoogte van de toeslag ook rekening gehouden met de halfwezenuitkering, nu deze moet worden aangemerkt als inkomen. Het Uwv heeft daarbij gesteld dat appellante geen melding heeft gedaan van de verandering van haar leefsituatie per 14 december 2005. In besteden besluit II heeft het Uwv een uitleg gegeven bij de berekening van de terugvordering. Het Uwv heeft daarbij overwogen dat hij verplicht is om het onverschuldigd betaalde terug te vorderen. Volgens het Uwv is er geen dringende reden om tot verlaging te komen of om af te zien van de terugvordering.
4. Appellante heeft beroep ingesteld tegen de bestreden besluiten. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank, voor zover hierbij van belang, dat beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij aan haar inlichtingenverplichting heeft voldaan. De rechtbank heeft tevens geoordeeld dat de halfwezenuitkering als inkomen dient te worden beschouwd. De rechtbank heeft verder geoordeeld dat niet is gebleken van dringende redenen om van herziening of terugvordering af te zien.
5. In hoger beroep heeft appellante haar gronden tegen de aangevallen uitspraak beperkt tot het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de herziening en de terugvordering. Ten aanzien daarvan heeft appellante - kortweg - gesteld dat zij de op haar rustende inlichtingenverplichting niet heeft geschonden en dat zij de relevante wijzigingen heeft doorgegeven. Tevens heeft zij gesteld dat de halfwezenuitkering niet voor haar was bestemd, maar voor haar pleegkind, zodat het daarmee gemoeide bedrag niet mag worden betrokken bij de berekening van de op haar van toepassing zijnde toeslag. Ten slotte heeft appellante gesteld dat er sprake is van een dringende reden die het Uwv er toe zou moeten noodzaken van herziening of terugvordering af te zien. Zij heeft in dat verband gewezen op de dramatische omstandigheden waaronder zij destijds de zorg voor haar pleegkind op zich heeft genomen.
6. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
6.1.1.Voor de tekst van de artikelen 11a, eerste lid, en 12 van de TW wordt verwezen naar onderdeel 5 van de aangevallen uitspraak. Op grond van artikel 20, eerste lid, van de TW is het Uwv gehouden de toeslag die als gevolg van een besluit als bedoeld in artikel 11a onverschuldigd is betaald terug te vorderen. Op grond van het tweede lid van artikel 11a en het vijfde lid van artikel 20 kan het Uwv besluiten geheel of gedeeltelijk van herziening of terugvordering afzien indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
6.1.2.Artikel 22, eerste lid, van de ANW bepaalt dat recht op halfwezenuitkering de nabestaande heeft die een halfwees heeft, jonger dan 18 jaar, die niet tot het huishouden van een ander behoort. De persoon die als ware hij ouder zorg draagt voor een halfwees, die tot zijn huishouden behoort, wordt op grond van het tweede lid als nabestaande beschouwd.
6.1.3.Voor de vraag of een halfwezenuitkering als inkomen van appellante wordt aangemerkt zijn de volgende bepalingen van belang.
6.1.4.Artikel 6 van de TW zoals dat gold tot 1 januari 2011:
1. Als inkomen wordt aangemerkt:
a. voor een gehuwde: de som van het inkomen uit of in verband met arbeid in bedrijfs- en beroepsleven van hemzelf en zijn echtgenoot;
b. voor een ongehuwde: zijn inkomen uit of in verband met arbeid in het bedrijfs- en beroepsleven.
2. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere en zonodig afwijkende regels gesteld met betrekking tot het inkomen bedoeld in het eerste lid. (…)
6.1.5.Artikel 6 van de TW zoals dat geldt vanaf 1 januari 2011:
1. Als inkomen wordt aangemerkt:
a. voor een gehuwde: de som van het inkomen uit arbeid of overig inkomen van hemzelf en van zijn echtgenoot;
b. voor een ongehuwde: zijn inkomen uit arbeid of overig inkomen.
2. Bij algemene maatregel van bestuur wordt bepaald wat onder inkomen uit arbeid of overig inkomen als bedoeld in het eerste lid wordt verstaan. (…)
6.1.6.Op grond van het op 14 december 2005 nog geldende artikel 7, eerste lid, aanhef en onder i, van het Inkomensbesluit Toeslagenwet (IT) moet onder inkomen in verband met arbeid in het bedrijfs- of beroepsleven verstaan een uitkering ingevolge de ANW.
6.1.7.Vanaf 1 maart 2012 geldt voor de TW het Algemeen inkomensbesluit socialezekerheidswetten (AIB). Ingevolge artikel 2:4, eerste lid, aanhef en onder j, van het AIB wordt onder overig inkomen verstaan een uitkering ingevolge de ANW.