ECLI:NL:CRVB:2015:2894

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 augustus 2015
Publicatiedatum
27 augustus 2015
Zaaknummer
11/2611 AWBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake zorgindicatiebesluit en onderzoeksplicht CIZ

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 augustus 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De zaak betreft een zorgindicatiebesluit van het CIZ, waarbij appellante, die sinds 21 december 2009 op begeleiding was aangewezen, in hoger beroep ging tegen het besluit van 17 juni 2010. De Raad had eerder op 4 december 2013 een tussenuitspraak gedaan, waarin werd vastgesteld dat CIZ geen deugdelijk onderzoek had verricht naar de medische beperkingen van appellante. De Raad oordeelde dat CIZ in strijd met de tussenuitspraak had gehandeld door niet de nodige medische onderzoeken uit te voeren. De Raad concludeerde dat er geen relevante verschillen waren tussen de verschillende periodes van zorgindicatie en dat appellante recht had op ondersteunende begeleiding dag, klasse 6, en begeleiding groep, klasse 6, voor de aangegeven periodes. De Raad vernietigde het bestreden besluit van CIZ en veroordeelde CIZ in de proceskosten van appellante, die in totaal € 2.205,- bedroegen. Tevens werd CIZ opgedragen het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 112,- te vergoeden.

Uitspraak

11/2611 AWBZ
Datum uitspraak: 26 augustus 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
31 maart 2011, 10/2983 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)

CIZ

PROCESVERLOOP
De Raad heeft in het geding tussen partijen een tussenuitspraak gedaan op
4 december 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:2988 (tussenuitspraak).
Mr. A. Jankie, advocaat, heeft zich nadien als gemachtigde van appellante gesteld.
CIZ heeft een medisch advies van 14 maart 2014 van dr. N. Shahbazi-Kokshoorn, arts en medisch adviseur Bezwaar en Beroep bij CIZ, ingezonden.
Appellante heeft een zienswijze ingediend.
De Raad heeft het onderzoek vervolgens gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij de tussenuitspraak heeft de Raad onder andere het volgende overwogen:
“4.3. Zoals de Raad eerder heeft overwogen (zie CRvB 3 juli 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:832), behoort het, ook als de betrokkene (nog) geen behandelaar heeft en een (definitieve) diagnose (nog) niet is gesteld, het tot de onderzoeksplicht van CIZ om na te gaan of er beperkingen zijn ten gevolge van een aandoening als daarvoor aanwijzingen bestaan. Indien noodzakelijk kan CIZ in dat geval een gespecialiseerd medicus benaderen om de grondslag te bepalen.
4.4.
Van dergelijke aanwijzingen is in dit geval sprake. Dit reeds omdat de medisch adviseur van CIZ een ernstig vermoeden heeft van beperkingen met de grondslag psychiatrische aandoening en/of psychogeriatrische aandoening.
4.5.
Nu een (volledig) onderzoek naar de medische beperkingen van appellante achterwege is gebleven en daartoe gelet op 4.3 en 4.4 aanleiding bestond, is het onderzoek van CIZ niet volledig geweest en is het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig voorbereid en gemotiveerd. De Raad zal CIZ met toepassing van artikel 21, zesde lid, van de Beroepswet opdragen om het gebrek te herstellen. De Raad stelt de termijn waarbinnen dat gebrek moet worden hersteld vast op twee maanden na de datum waarop deze tussenuitspraak is gedaan.”
1.2.
Uit het medisch advies van CIZ van 14 maart 2014 blijkt dat nogmaals naar de aanwezige gegevens is gekeken, namelijk een medisch advies van 14 april 2010 en aanvullende informatie van Bavo Europoort van 16 november 2010. De conclusie van de medisch adviseur is dat op basis van de informatie van Bavo Europoort kan worden vastgesteld dat er bij appellante een vermoeden is van de grondslag psychogeriatrie, en voorts dat de beperkingen die worden aangegeven ten aanzien van de sociale redzaamheid heel goed kunnen voortkomen uit de eventuele vasculaire dementie.
2. Ter beoordeling staat de vraag of CIZ een juiste uitvoering aan de tussenuitspraak heeft gegeven.
2.1.
In de vaste rechtspraak van de Raad, zoals verwoord in de hiervoor genoemde uitspraak van 3 juli 2013, ligt besloten dat in de in die uitspraak bedoelde omstandigheden een arts van CIZ betrokkene zelf dient te onderzoeken of een gespecialiseerd medicus dient te benaderen om betrokkene te laten onderzoeken en niet mag volstaan met de constatering dat er weliswaar vermoedens van een beperking zijn, maar dat een grondslag wegens onvoldoende voorhanden zijnde medische gegevens niet kan worden vastgesteld.
2.2.
In het medisch advies van 14 maart 2014 is in strijd met de tussenuitspraak volstaan met een beschouwing van de aanwezige medische gegevens en zijn de vermoedens die ook ten tijde van het eerdere medisch advies van 14 april 2010 al bestonden, bevestigd. CIZ heeft ten onrechte geen medisch onderzoek als bedoeld onder 2.1 verricht. Dat betekent dat CIZ geen juiste uitvoering aan de tussenuitspraak heeft gegeven en dat het besluit van 17 juni 2010 (bestreden besluit) nog steeds onvoldoende zorgvuldig is voorbereid en gemotiveerd. Bij dat besluit heeft CIZ - beslissend op bezwaar - appellante geïndiceerd voor de functie ondersteunende begeleiding dagprogramma, klasse 4, per 21 december 2009 en voor de functie begeleiding groep, klasse 4, per 1 januari 2010. Bij besluit van 30 november 2010 heeft CIZ appellante geïndiceerd voor begeleiding groep, klasse 6, voor de periode van
30 november tot en met 29 november 2015.
Nu CIZ in weerwil van de tussenuitspraak geen deugdelijk onderzoek heeft verricht en de Raad niet is kunnen blijken van relevante verschillen tussen de periode van 21 december 2009 tot 30 november 2010 en de periode vanaf 30 november 2010 moet de Raad het ervoor houden dat appellante reeds vanaf 21 december 2009 op deze vorm van begeleiding was aangewezen en wel van 21 december 2009 tot en met
31 december 2009 voor ondersteunende begeleiding dag, klasse 6, en van 1 januari 2010 tot en met 29 november 2010 voor begeleiding groep, klasse 6.
2.3.
Uit het voorgaande volgt dat de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking komt. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen zal de Raad het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen voor zover dit ziet op ondersteunende begeleiding dag en begeleiding groep. Voorts zal de Raad met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht bepalen dat appellante in de periode van 21 december 2009 tot en met 31 december 2009 was aangewezen op ondersteunende begeleiding dag, klasse 6 en van 1 januari 2010 tot en met 29 november 2010 op begeleiding groep, klasse 6.
3. Er is aanleiding om CIZ te veroordelen in de proceskosten van appellante. Deze worden begroot op € 980,- in beroep en € 1.225,- in hoger beroep voor kosten van rechtsbijstand.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 17 juni 2010 voor zover dit besluit
ziet op ondersteunende begeleiding dag en begeleiding groep;
- bepaalt dat appellante in de periode van 21 december 2009 tot en met 31 december 2009 is
aangewezen op ondersteunende begeleiding dag, klasse 6 en in de periode van 1 januari
2010 tot en met 29 november 2010 op begeleiding groep, klasse 6;
- veroordeelt CIZ in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 2.205,-;
- bepaalt dat CIZ aan appellante het in hoger beroep betaalde griffierecht van
€ 112,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van J.C. Hoogendoorn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 augustus 2015.
(getekend) J. Brand
(getekend) J.C. Hoogendoorn

HD