ECLI:NL:CRVB:2015:2876

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 juli 2015
Publicatiedatum
25 augustus 2015
Zaaknummer
12/5242 WWAJ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de beoordeling van arbeidsmogelijkheden en begeleiding van appellant door het Uwv

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 juli 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Almelo. De zaak betreft de beoordeling van de arbeidsmogelijkheden van appellant, die een uitkering ontvangt van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De Raad had eerder, in een tussenuitspraak van 19 februari 2014, het Uwv opgedragen om gebreken in de beslissing op bezwaar te herstellen. Het Uwv heeft hierop een rapport van de verzekeringsarts ingezonden, maar de Raad oordeelt dat het Uwv niet voldoende heeft onderbouwd waarom de arbeidsmogelijkheden van appellant zijn vastgesteld en of de begeleiding door een jobcoach voldoende is om aan de beperkingen van appellant tegemoet te komen.

De Raad constateert dat het Uwv in zijn reactie op de tussenuitspraak niet is ingegaan op de eerder geconstateerde gebreken en volstaat met een formele reactie. De Raad benadrukt dat het Uwv een meer uitgebreide onderbouwing moet geven van zijn standpunt, vooral omdat de WSW-indicatie van appellant is gebaseerd op een psychologisch rapport dat intensieve begeleiding aanbeveelt. Aangezien het Uwv de gebreken niet heeft hersteld, vernietigt de Raad de aangevallen uitspraak en draagt het Uwv op om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van appellant. Tevens wordt het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant, vastgesteld op € 1.470,-, en moet het Uwv het griffierecht van € 115,- vergoeden.

Uitspraak

12/5242 WWAJ
Datum uitspraak: 30 juli 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van
15 augustus 2012, 10/1138 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Bij tussenuitspraak van 19 februari 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:683, (tussenuitspraak) heeft de Raad het Uwv opgedragen de gebreken in de beslissing op bezwaar van 22 september 2010 (bestreden besluit) te herstellen met inachtneming van zijn tussenuitspraak.
Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft het Uwv bij brief van 2 april 2014 een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 1 april 2014 ingezonden.
Appellant heeft hierop bij brief van 6 mei 2014 zijn zienswijze gegeven.
Het nadere onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 november 2014. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. P. Gerritsen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.C.P. Veldman.
Ter zitting is het onderzoek geschorst.
Bij brieven van 2 en 13 februari 2015 heeft het Uwv een nadere reactie ingezonden.
Met toestemming van partijen heeft de Raad bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1. Voor een uitgebreide weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de onder het procesverloop vermelde tussenuitspraak.
2. In de tussenuitspraak is geoordeeld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende duidelijk heeft uiteengezet wat de arbeidsmogelijkheden van appellant zijn op de reguliere arbeidsmarkt en of met begeleiding door een jobcoach voldoende aan de beperkingen van appellant kan worden tegemoetgekomen. Het Uwv is opgedragen toe te lichten waarom is afgeweken van een advies dat ten grondslag heeft gelegen aan een WSW-indicatie, waarbij de arbeidshandicap van appellant is aangeduid als ernstig en appellant aangewezen is geacht op werk onder intensieve begeleiding. Overwogen is dat in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) een beperking is opgenomen bij aspect 1.9.3, inhoudende dat appellant aangewezen is op werk dat onder rechtstreeks toezicht (veelvuldig feedback) en/of intensieve begeleiding wordt uitgevoerd. Mede omdat dit volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep door middel van inzet van een jobcoach kan worden bereikt, is niet duidelijk wat daarmee precies is bedoeld. Het gaat dan met name om de vraag of in de situatie van appellant volstaan kan worden met extra begeleiding bij het inwerken en ingeval van problemen.
3. Naar aanleiding van de tussenuitspraak heeft het Uwv een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 1 april 2014 ingezonden. Daarin is onder meer te kennen gegeven dat het Uwv bij de beoordeling van de aanspraak op uitkering gebruik heeft gemaakt van de bevindingen uit een psychologisch onderzoek in 2008. Uit dat onderzoek kan volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep worden afgelegd dat begeleiding richting werk kan plaatsvinden door een jobcoach en dat betrokkene in staat wordt geacht handelingen zelf uit te voeren. Bij veranderingen of problemen moet hij om hulp kunnen vragen of hulp aangeboden krijgen en heeft hij meer instructie nodig. Voortdurend toezicht of continue leiding en voortdurend terugvallen op een leidinggevende is blijkens genoemd onderzoek niet aan de orde. Het Uwv heeft toegelicht dat voor appellant een beperking in de FML is aangenomen op aspect 1.9.3. Gezien de gedragsstoornis van appellant, waarbij autonomie aanwezig is en geen sprake is van een persoonlijkheidsstoornis, is toezicht/begeleiding van appellant op de eerste twee niveaus van toezicht/begeleiding niet nodig, maar kan begeleiding door een jobcoach op niveau drie volgens het Uwv voor appellant voldoende worden geacht. In de omstandigheid dat aan de WSW-indicatie verdergaande beperkingen ten grondslag zijn gelegd, ziet het Uwv geen aanleiding een grotere begeleidingsbehoefte voor appellant vast te stellen, omdat de beperkingen in het kader van de WSW-indicatie zijn gebaseerd op een gesprek met psycholoog A.M. van der Kuij-van Doorn van Aob Compaz (Van der Kuij), terwijl niet is gebleken dat Van der Kuij het psychologisch rapport uit 2008 of andere informatie bij haar beoordeling heeft betrokken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft benadrukt dat bij appellant niet een ernstige stoornis op psychiatrisch of neurologisch gebied is vastgesteld.
4. Namens appellant is in de brief van 6 mei 2014 kort gezegd gesteld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet afdoende heeft gemotiveerd dat, gezien de WSW-indicatie en de daaraan ten grondslag liggende onderzoeken, met het opnemen in de FML van een beperking op aspect 1.9.3 en de vaststelling dat met begeleiding door een jobcoach op grond van het meest lichte regiem binnen reguliere arbeid, voldoende is tegemoetgekomen aan de beperkingen van appellant.
5. Ter zitting is het Uwv opgedragen een nader onderzoek in te stellen naar de vraag in hoeverre appellant in staat kan worden geacht deel te nemen aan het reguliere arbeidsproces en daartoe in contact te treden met psycholoog Van der Kuij en/of de arts die in het kader van de WSW-indicatie heeft geadviseerd. Verder is gevraagd om een toelichting of in de FML de juiste begeleidingsbehoefte van appellant is vastgesteld.
6. Bij brief van 2 februari 2015 heeft het Uwv kenbaar gemaakt psycholoog Van der Kuij niet meer te kunnen benaderen, nu zij niet meer bij Aob Compaz werkzaam is. Het Uwv heeft volstaan met verwijzing naar de opgestelde rapporten. Bij brief van 13 februari 2015 heeft het Uwv desgevraagd kenbaar gemaakt dat overleg met een arts over de WSW-beoordeling evenmin kan plaatsvinden, omdat de WSW-beoordeling uitsluitend is gebaseerd op het rapport van psycholoog Van der Kuij.
6.1.
De Raad stelt vast dat het Uwv na de behandeling van de zaak ter zitting in zijn brieven van 2 en 13 februari 2015 heeft volstaan met verwijzing naar wat eerder naar voren is gebracht, ondanks de daartoe uitdrukkelijk gegeven opdracht contact op te nemen met psycholoog Van der Kuij. De omstandigheid dat deze psycholoog niet meer bij Aob Compaz werkzaam is, betekent niet dat op grond daarvan volstaan kan worden met een verwijzing naar eerdere stukken, maar vraagt om een meer uitgebreide onderbouwing van het standpunt van het Uwv dat in de FML voldoende is tegemoetgekomen aan de beperkingen van appellant en dat appellant met begeleiding door een jobcoach de bij hem bestaande beperkingen kan ondervangen en met de inzet van een jobcoach naar niveau drie in staat kan worden geacht arbeid op de vrije arbeidsmarkt te vervullen. Dit geldt temeer nu de WSW-indicatie is gebaseerd op een psychologisch rapport waarin melding is gemaakt van de wenselijkheid van intensieve begeleiding van appellant en deze informatie overeenstemt met de bevindingen uit het psychologisch rapport van 2008. Aangezien het Uwv heeft afgezien van een nadere inhoudelijke onderbouwing en heeft volstaan met een formele reactie, heeft het Uwv met zijn toelichting bij rapport van 1 april 2014, en bij brieven van 2 en 13 februari 2015 het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek niet hersteld.
6.2.
Nu het Uwv het bij tussenuitspraak vastgestelde gebrek niet heeft geheeld, dient de aangevallen uitspraak te worden vernietigd voor zover daarin de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand zijn gelaten. Het Uwv wordt opgedragen een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van appellant met inachtneming van deze uitspraak.
7. De Raad ziet aanleiding het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant in hoger beroep. Deze worden vastgesteld op € 1.470,- (1 punt voor indiening van het hoger beroepschrift, en tweemaal 1 punt voor het tweemaal bijwonen van een zitting, met een waarde per punt van € 490,-).

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;
- draagt het Uwv op een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van deze
uitspraak;
- veroordeelt het Uwv tot vergoeding in de proceskosten van appellant tot een bedrag van
€ 1.470,-;
- bepaalt dat het Uwv aan appellant het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 115,-
vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en J.P.M. Zeijen en
A.I. van der Kris als leden, in tegenwoordigheid van R.L. Rijnen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 juli 2015.
(getekend) J.W. Schuttel
(getekend) R.L. Rijnen

AP