ECLI:NL:CRVB:2014:683

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 februari 2014
Publicatiedatum
3 maart 2014
Zaaknummer
12-5242 Wajong-T
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak bestuurlijke lus
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over de weigering van een Wajong-uitkering en de noodzaak van begeleiding in een arbeidsrelatie

In deze tussenuitspraak van de Centrale Raad van Beroep, gedateerd 19 februari 2014, wordt de weigering van een Wajong-uitkering aan appellant besproken. Appellant had op 1 maart 2010 een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wet Wajong). Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had op 8 juni 2010 besloten dat appellant geen recht had op een Wajong-uitkering, omdat hij met zijn beperkingen in staat zou zijn om werkzaamheden te verrichten waarmee hij meer dan 75% van het maatmaninkomen kan verdienen. Dit besluit werd in een beslissing op bezwaar van 22 september 2010 bevestigd.

De rechtbank Almelo oordeelde in een tussenuitspraak van 15 februari 2012 dat het Uwv onvoldoende inzichtelijk had gemaakt hoe de beperkingen van appellant zich verhouden tot de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De bezwaarverzekeringsarts had een gewijzigde FML opgesteld, maar de rechtbank vond dat het Uwv niet voldoende had gemotiveerd waarom appellant niet in aanmerking kwam voor begeleid werken. Appellant stelde dat hij intensieve begeleiding nodig had, die alleen in een beschermde werkomgeving kan worden geboden.

De Raad oordeelt dat het bestreden besluit van het Uwv een motiveringsgebrek vertoont. De bezwaarverzekeringsarts heeft onvoldoende duidelijk gemaakt wat de mogelijkheden van appellant zijn en waarom de WSW-indicatie niet in aanmerking wordt genomen. De Raad draagt het Uwv op om binnen zes weken het gebrek in het besluit van 22 september 2010 te herstellen, met inachtneming van de overwegingen in deze uitspraak.

Uitspraak

12/5242 Wajong-T
Datum uitspraak: 19 februari 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Tussenuitspraak op het hoger beroep tegen de tussenuitspraak van de rechtbank Almelo van 15 februari 2012 en de uitspraak van de rechtbank Almelo van 15 augustus 2012, 10/1138
Partijen:
[Appellant]te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. P. Gerritsen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 december 2013. Appellant is verschenen bij zijn gemachtigde. Het Uwv is, met bericht, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.
Appellant, geboren [in], heeft op 1 maart 2010 een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten gedaan (Wet Wajong). Bij besluit van 8 juni 2010 heeft het Uwv appellant bericht dat hij geen recht op een
Wajong-uitkering heeft, omdat hij met zijn beperkingen werkzaamheden kan verrichten waarmee hij op en rond zijn 17e levensjaar meer dan 75% van het maatmaninkomen kan verdienen. Bij beslissing op bezwaar van 22 september 2010 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
2.1.
De rechtbank heeft bij de thans bestreden tussenuitspraak van 15 februari 2012 geoordeeld dat door het Uwv onvoldoende inzichtelijk is gemaakt hoe de beperkingen van appellant zich verhouden tot de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 18 april 2010.
2.2.
Hierna heeft de bezwaarverzekeringsarts op 21 februari 2012 een gewijzigde FML opgesteld waarin onder andere beperkingen zijn opgenomen op het punt 1.9.3. De bezwaararbeidsdeskundige heeft aansluitend uiteengezet dat in de geselecteerde functies de benodigde begeleiding kan worden geboden.
2.3.
De rechtbank heeft bij de thans bestreden uitspraak van 15 augustus 2012 hierin aanleiding gezien om het bestreden besluit te vernietigen, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit geheel in stand te laten.
3.
Appellant heeft in hoger beroep het oordeel van de rechtbank als neergelegd in de tussenuitspraak zowel als in de uitspraak bestreden. Appellant heeft naar voren gebracht dat hij aangewezen is op werk dat een grote mate van begeleiding kent, zoals die uitsluitend geboden kan worden in een beschermde werkomgeving; de begeleiding van een jobcoach is niet toereikend. Appellant heeft erop gewezen dat aan hem een WSW-indicatie is afgegeven, waarbij de arbeidshandicap is aangeduid als ernstig, en dat daarmee in ieder geval vaststaat dat hij aangewezen is op werk onder intensieve begeleiding, zoals die begeleiding alleen kan worden geboden in een WSW-dienstverband. Daarmee is ook vastgesteld dat begeleiding door een jobcoach zoals bedoeld door het Uwv, tekort schiet. Appellant is van mening dat de WSW-indicatie bij uitstek een beoordeling inhoudt over de mate van begeleiding die nodig is in een arbeidsrelatie. Appellant heeft de Raad verzocht om een deskundige te benoemen.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Zowel op 17 december 2010 als op 2 december 2013 heeft het Uwv een besluit over een aanvraag van appellant voor een indicatie WSW afgegeven. In beide beslissingen is opgenomen dat het Uwv heeft onderzocht of begeleid werken mogelijk is voor appellant. Bij begeleid werken kan iemand met een indicatie WSW gaan werken bij een regulier bedrijf. In dat bedrijf wordt het werk aangepast aan de mogelijkheden van iemand met een arbeidshandicap. Bovendien wordt er via de WSW extra begeleiding gegeven. Volgens het Uwv komt appellant niet in aanmerking voor begeleid werken, omdat de begeleider die appellant nodig heeft deskundig moet zijn op het gebied van zijn problematiek. Van een reguliere werkgever kan niet verwacht worden dat deze hiermee rekening houdt en de kosten zijn te hoog om dit regulier te regelen.
4.2.
De bezwaarverzekeringsarts heeft in het rapport van 9 januari 2012 gesteld dat appellant begeleid kan worden door een jobcoach en dat er geen noodzaak is voor een duurzame en intensieve begeleiding zoals deze alleen kan plaatsvinden binnen de WSW.
4.3.
In de tussenuitspraak van 15 februari 2012 heeft de rechtbank geoordeeld dat aan het bestreden besluit een zorgvuldig medisch oordeel ten grondslag ligt, maar dat inhoudelijk niet voldoende inzichtelijk is geworden hoe de beperkingen van appellant zich verhouden tot de vastgestelde FML. De rechtbank heeft geoordeeld dat het bestreden besluit een motiveringsgebrek heeft. De rechtbank heeft het Uwv in de gelegenheid gesteld dit gebrek te herstellen.
4.4.
Op 21 februari 2012 heeft de bezwaarverzekeringsarts de FML aangepast op het punt 1.9.3.
4.5.
De rechtbank heeft in de uitspraak van 15 augustus 2012 geoordeeld dat de bezwaarverzekeringsarts in het rapport van 9 januari 2012 voldoende overtuigend heeft toegelicht waarom de WSW-indicatie en de daaraan ten grondslag liggende gegevens, behoudens het alsnog aannemen van een beperking ten aanzien van het aspect 1.9.3, geen aanleiding zijn om een ander standpunt in te nemen dan in het rapport van 3 september 2010.
4.6.
De Raad volgt de rechtbank niet in dit oordeel.
4.7.
Door de bezwaarverzekeringsarts is onvoldoende duidelijk uiteengezet wat de mogelijkheden van appellant zijn en waarom op dit punt afgeweken wordt van het advies dat ten grondslag heeft gelegen aan de beide WSW-indicaties. Het enkele feit dat, zoals de rechtbank op zichzelf terecht heeft opgemerkt, de criteria die worden aangelegd bij een WSW-indicatie niet dezelfde zijn als die gelden bij een arbeidsongeschiktheidsbeoordeling, betekent niet dat de WSW-beoordeling geen betekenis heeft voor het vaststellen van de beperkingen van appellant. De verwijzing naar de datum in geding is hiervoor, gelet op de aard van de handicap van appellant, onvoldoende.
4.8.
De bezwaarverzekeringsarts heeft onvoldoende besproken wat de beperkingen van appellant op het punt van de begeleiding zijn en of met de inzet van een jobcoach voldoende tegemoet kan worden gekomen aan de beperkingen van appellant. In de FML is onder 1.9.3 opgenomen dat appellant is aangewezen op werk dat onder rechtstreeks toezicht (veelvuldig feedback) en/of onder intensieve begeleiding wordt uitgevoerd. Mede omdat dit volgens de bezwaarverzekeringsarts door middel van de inzet van een jobcoach kan worden bereikt, is niet duidelijk wat de bezwaarverzekeringsarts hiermee precies bedoelt. Met name is onvoldoende duidelijk of volstaan kan worden met extra begeleiding bij het inwerken en ingeval er problemen zijn op het werk.
4.9.
Het bestreden besluit ontbeert op dit punt nog immer een draagkrachtige motivering.
4.10.
De overwegingen 4.7 tot en met 4.9 leiden tot de slotsom dat de Raad van oordeel is dat aan het bestreden besluit een gebrek kleeft. Met toepassing van artikel 21, zesde lid, van de Beroepswet draagt de Raad het Uwv op dit gebrek in het bestreden besluit te herstellen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep draagt het Uwv op binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek in het besluit van 22 september 2010 te herstellen met inachtneming van hetgeen de Raad heeft overwogen.
Deze uitspraak is gedaan door K. Wentholt als voorzitter en R.E. Bakker en J. Riphagen als leden, in tegenwoordigheid van D.E.P.M. Bary als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 februari 2014.
(getekend) K. Wentholt
(getekend) D.E.P.M. Bary
IvR