Uitspraak
10 oktober 2012, 12/3459 (aangevallen uitspraak)
OVERWEGINGEN
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Het beroep van de Kroon ter zake op het gesprek van 15 februari 2011 mist voldoende bewijskracht. Van dat gesprek is geen verslag opgemaakt. Tegenover de stelling van de Kroon dat appellant zijn verklaring over zijn niet-uitzendbaarheid tegenover twee medewerkers van defensie heeft afgelegd, staat verder de ontkenning van appellant dat hij dit heeft verklaard alsmede de in beroep overgelegde schriftelijke verklaring van de toenmalige gemachtigde van appellant. Deze gemachtigde, die ook aanwezig was tijdens het gesprek op 15 februari 2011, heeft verklaard dat appellant tijdens dit gesprek niet heeft gezegd niet meer voor uitzending beschikbaar te zijn.
Het beroep van de Kroon op de stukken slaagt evenmin. Uit die stukken blijkt dat appellant vanaf november 2007 te kennen heeft gegeven niet-uitzendbaar te zijn en dat hem op advies van het DBW uitstel van uitzending is verleend tot 5 september 2009. De stukken geven echter geen uitsluitsel over de periode na medio 2009 en over de vraag of nadien, al dan niet als gevolg van de coaching van appellant en zijn echtgenote door C, de belemmeringen voor uitzending zijn weggenomen. Na maart 2009 is geen advies meer aan DBW gevraagd en er heeft evenmin een terugkoppeling van de resultaten van het coachingstraject plaatsgevonden.
De in hoger beroep overgelegde verklaring van C van 7 mei 2014, dat hij niet weet of de conclusie na het coachingstraject was dat appellant geschikt was voor uitzending, rechtvaardigt tot slot evenmin de conclusie dat appellant ten tijde van de ontslagverlening niet-uitzendbaar was wegens sociale redenen.
BESLISSING
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 15 maart 2012;
- herroept het besluit van 12 mei 2011 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het
- bepaalt dat de Kroon aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van