ECLI:NL:CRVB:2015:2824

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 augustus 2015
Publicatiedatum
20 augustus 2015
Zaaknummer
14/6953 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid tot instellen van hoger beroep door wethouder in sociale zekerheidszaak

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 augustus 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. Het hoger beroep was ingesteld door het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven, maar werd niet-ontvankelijk verklaard. De Raad oordeelde dat enkel de wethouder bevoegd is om hoger beroep in te stellen en dat niet is gebleken dat deze bevoegdheid is ondergemandateerd. Dit leidde tot de conclusie dat het hoger beroep niet bevoegdelijk was ingesteld. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank, die een maatregel van 40% had opgelegd aan de betrokkene, bevestigd. De zaak betreft de Wet werk en bijstand (WWB) en de procedure rondom het opleggen van sancties aan bijstandsontvangers. De uitspraak benadrukt het belang van de juiste mandatering bij het instellen van hoger beroep in bestuursrechtelijke zaken.

Uitspraak

14/6953 WWB
Datum uitspraak: 18 augustus 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
20 november 2014, 14/1260 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven (appellant)
[Betrokkene] (betrokkene)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft P.C.J. Schut een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, gevoegd met de behandeling van de zaken 14/2190 WWB, 15/1112 WWB, 15/1259 WWB en 15/1667 WWB, plaatsgevonden op 26 mei 2015. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door J. Daemen, mr. J.C.N. van Dijk,
mr. S. Linders en mr. I. van der Zijden. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door
P.C.J. Schut. Na de behandeling ter zitting zijn de gevoegde zaken gesplitst.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Betrokkene ontving in de periode hier van belang bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB).
1.2.
Bij besluit van 17 september 2013, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 24 januari 2014, heeft appellant betrokkene een maatregel opgelegd van 40% over de periode van
1 september 2013 tot en met 30 september 2013.
1.3.
Bij besluit van 10 januari 2014, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 24 maart 2014 (bestreden besluit), heeft appellant betrokkene wederom een maatregel opgelegd. Deze maatregel is opgelegd over de periode van 1 december 2013 tot en met 31 december 2013 en bedraagt 80%. De hoogte van de maatregel is verdubbeld, omdat betrokkene in de afgelopen twaalf maanden dezelfde soort verplichting niet is nagekomen of eenzelfde verwijtbare gedraging heeft getoond.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dit besluit vernietigd, en zelf in de zaak voorzien door te bepalen dat op de bijstandsuitkering van betrokkene over de periode van 1 december 2013 tot en met 31 december 2013 een maatregel van 40% wordt toegepast.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het hoger beroep is namens appellant ingediend door mr. I. van der Zijden, medewerkster bij de afdeling bezwaar, beroep en klachten (BKK), die ook namens appellant het hoger beroepschrift heeft ondertekend. Betrokkene heeft in zijn verweerschrift naar voren gebracht dat enkel de wethouder bevoegd is tot het instellen van hoger beroep en dat niet is gebleken dat deze bevoegdheid is ondergemandateerd.
4.2.
Zoals de Raad bij uitspraak van heden in de zaak tussen partijen met nummer 14/2190 WWB heeft geoordeeld, is mr. Van der Zijden, nu aan haar geen (onder)mandaat is verleend tot het instellen van hoger beroep, niet bevoegd om namens appellant hoger beroep in te stellen. De Raad ziet geen grond om in de onderhavige zaak tot een ander oordeel te komen.
4.3.
Uit 4.2 volgt dat het hoger beroep niet bevoegdelijk is ingesteld. Het hoger beroep moet daarom niet-ontvankelijk worden verklaard.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door C. van Viegen als voorzitter en Y.J. Klik en G.M.G. Hink als leden, in tegenwoordigheid van J.L. Meijer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 augustus 2015.
(getekend) C. van Viegen
(getekend) J.L. Meijer

HD