ECLI:NL:CRVB:2015:2823

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 augustus 2015
Publicatiedatum
20 augustus 2015
Zaaknummer
15/1112 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de verplichting tot gebruik van nachtopvang in het kader van de WWB

In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep op 18 augustus 2015, gaat het om de verplichting die aan appellant is opgelegd om gebruik te maken van de nachtopvang. De rechtbank had eerder het bezwaar van appellant tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven niet-ontvankelijk verklaard. Appellant had in hoger beroep betwist dat hij geen belang meer had bij een inhoudelijke beoordeling van zijn bezwaar. De Raad oordeelt dat de rechtbank ten onrechte het bezwaar niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat appellant wel degelijk belang had bij de beoordeling van zijn bezwaar, vooral gezien zijn verzoek om vergoeding van de kosten van rechtsbijstand. De Raad heeft vastgesteld dat de verplichting om gebruik te maken van de nachtopvang, opgelegd op 9 juni 2014, een deugdelijke grondslag ontbeert. Dit leidt tot de conclusie dat het bestreden besluit van het college moet worden vernietigd en het besluit van 9 juni 2014 moet worden herroepen voor zover het de verplichting tot nachtopvang betreft. De Raad heeft het college ook veroordeeld in de proceskosten van appellant, die zijn begroot op € 1.960,-. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

15/1112 WWB
Datum uitspraak: 18 augustus 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
9 januari 2015, 14/3055 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft P.C.J. Schut hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft gevoegd met de zaken 14/2190 WWB, 14/6953 WWB, 15/1259 WWB en 15/1667 WWB plaatsgehad op 26 mei 2015. Appellant is verschenen, bijgestaan door P.C.J. Schut. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door J. Daemen en mr. J.C.N. van Dijk, mr. S. Linders en mr. I. van der Zijden. Na de behandeling ter zitting zijn de zaken gesplitst.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Bij besluit van 9 juni 2014 heeft het college de bijstand van appellant ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande met ingang van 11 april 2014 gewijzigd naar bijstand op grond van de regeling dak- en thuislozen. Bij dit besluit is appellant de verplichting opgelegd om iedere nacht gebruik te maken van de nachtopvang. Deze verplichting is per 30 juni 2014 vervallen, omdat appellant vanaf die datum beschikte over een vast woon- en verblijfadres.
1.2.
Bij besluit van 29 augustus 2014 (bestreden besluit) heeft het college, voor zover van belang, het bezwaar van appellant tegen het besluit van 9 juni 2014 ongegrond verklaard.
1.3.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank - samengevat en voor zover van belang - het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dit besluit vernietigd en het bezwaar tegen het besluit van 9 juni 2014 niet-ontvankelijk verklaard. Hierbij heeft de rechtbank overwogen dat vanaf 30 juni 2014 geen belang meer bij voortzetting van de procedure aanwezig was omdat vanaf die datum de aan appellant opgelegde verplichting, waartegen het bezwaar was gericht, is komen te vervallen.
3. Appellant heeft in hoger beroep betwist dat hij geen belang meer had bij een inhoudelijke beoordeling van zijn bezwaar tegen het besluit van 9 juni 2014.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Anders dan de rechtbank heeft overwogen heeft appellant volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 15 december 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BK6670) een belang behouden bij een inhoudelijke beoordeling van zijn bezwaar tegen het besluit van 9 juni 2014. Appellant heeft in zijn bezwaarschrift verzocht om vergoeding van de kosten van rechtsbijstand. Voor het antwoord op de vraag of dit verzoek al dan niet dient te worden toegewezen, dient, gelet op artikel 7:15, tweede lid, eerste volzin, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), onderzocht te worden of het na bezwaar gehandhaafde besluit van 9 juni 2014 in rechte stand kan houden.
4.2.
Gelet op 4.1 heeft de rechtbank ten onrechte het bezwaar van appellant tegen het besluit van 9 juni 2014 niet-ontvankelijk verklaard. Dit betekent dat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen zal de Raad beoordelen of het bestreden besluit in stand kan blijven.
4.3.
Bij uitspraak van heden in de zaak met nummer 15/1667 WWB, tussen dezelfde partijen gewezen, heeft de Raad geoordeeld dat de in het kader van artikel 55 van de WWB aan appellant opgelegde verplichting om gebruik te maken van de nachtopvang een deugdelijke grondslag ontbeert. Dit betekent voor de onderhavige zaak dat het beroep tegen het bestreden besluit gegrond wordt verklaard, dit besluit wordt vernietigd en aanleiding bestaat het besluit van 9 juni 2014 te herroepen voor zover daarbij deze verplichting is opgelegd.
5. Aanleiding bestaat het college te veroordelen in de (proces)kosten van appellant in bezwaar en in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand. Deze kosten worden begroot op € 980,- in bezwaar en in hoger beroep op € 980,- voor verleende rechtsbijstand, in totaal € 1.960,-.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover daarbij het bezwaar van appellant tegen het
besluit van 9 juni 2014 niet-ontvankelijk is verklaard;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het besluit van 9 juni 2014 voor zover daarbij de verplichting om gebruik te maken
van de nachtopvang is opgelegd;
- bepaalt dat zijn uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit;
- veroordeelt het college in de kosten van appellant tot een bedrag van € 1.960,-;
- bepaalt dat het college aan appellant het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 123,-
vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door C. van Viegen als voorzitter en Y.J. Klik en G.M.G. Hink als leden, in tegenwoordigheid van J.L. Meijer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 augustus 2015.
(getekend) C. van Viegen
(getekend) J.L. Meijer

HD