ECLI:NL:CRVB:2015:2806

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 augustus 2015
Publicatiedatum
19 augustus 2015
Zaaknummer
14/2832 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake arbeidsongeschiktheid en WAO-uitkering met betrekking tot medische beoordeling en geschiktheid voor arbeid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de besluiten van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) met betrekking tot haar arbeidsongeschiktheid en de WAO-uitkering. Appellante, die sinds 1985 arbeidsongeschikt is, heeft in de loop der jaren verschillende herbeoordelingen ondergaan. In 2011 heeft een verzekeringsarts van het Uwv vastgesteld dat appellante minder dan 15% arbeidsongeschikt is, wat leidde tot de intrekking van haar WAO-uitkering per 27 december 2011. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, maar het Uwv heeft deze ongegrond verklaard. De rechtbank heeft in eerdere uitspraken geoordeeld dat de medische grondslag van de besluiten deugdelijk was, maar heeft het Uwv wel in de gelegenheid gesteld om gebreken in de besluitvorming te herstellen. In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de eerdere oordelen van de rechtbank bevestigd. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat de deskundige niet op alle onderdelen gevolgd hoeft te worden en dat de beoordeling door het Uwv niet objectief was. De Raad concludeert dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante per 27 december 2011 terecht op minder dan 15% is vastgesteld en dat zij op 9 augustus 2012 geschikt was voor de geduide functies. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

14/2832 WAO, 14/2833 ZW
Datum uitspraak: 12 augustus 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraken van de rechtbank Noord-Holland van
10 december 2013, 12/3551 (aangevallen tussenuitspraak 1), van 10 december 2013, 12/5626 (aangevallen tussenuitspraak 2), van 10 april 2014, 12/3551 (aangevallen einduitspraak 1) en van 10 april 2014, 12/5626 (aangevallen einduitspraak 2)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. N. Türkkol, advocaat, hoger beroepen ingesteld.
Het Uwv heeft verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 juli 2015. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Türkkol. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
E.C. van der Meer.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante was werkzaam als machinestikster. Op 9 december 1985 is zij uitgevallen voor deze werkzaamheden. Bij besluit van 19 januari 1987 heeft het Uwv appellante per
10 december 1986 in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.2.
In 1994, 1999, 2004 en 2006 heeft het Uwv herbeoordelingen verricht, maar de
WAO-uitkering van appellante ongewijzigd voortgezet naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.3.
Op 5 april 2011 heeft een inspecteur van de directie Handhaving-Uitvoering van het Uwv aan appellante een uitnodiging uitgereikt om op 19 april 2011 te verschijnen bij een verzekeringsarts van het Uwv. Appellante is op die datum onderzocht door een verzekeringsarts. Deze verzekeringsarts heeft op basis van dossierstudie en eigen medisch onderzoek geconcludeerd dat een psychiatrische expertise nodig is om de vraag te beantwoorden of sprake is van psychiatrische problematiek, wat de diagnostiek is en wat het behandeladvies is.
1.4.
Op verzoek van het Uwv heeft psychiater W.M.J. Hassing op 30 augustus 2011 verslag gedaan van een expertiseonderzoek van appellante op 24 augustus 2011. Deze psychiater heeft op basis van haar eigen onderzoek en de beschikbare medische informatie geconcludeerd dat bij appellante sprake is van psychiatrische problematiek en heeft als diagnose gesteld: angststoornis NAO (gemengde angststoornis en depressieve stoornis), met aanwijzingen voor afhankelijke en borderline persoonlijkheidstrekken.
1.5.
De verzekeringsarts heeft vervolgens in een rapport van 8 september 2011 geconcludeerd dat er aanleiding is om matige beperkingen op het vlak van de psychische belastbaarheid aan te nemen. Volgens deze verzekeringsarts zal appellante aangewezen zijn op relatief stressarme arbeid, in een rustige (visueel en wat betreft lawaai niet hectische) werkomgeving, zonder veel tijdsdruk, zonder frequente deadlines, zonder hoog handelingstempo of noodzaak tot intensief samenwerken met anderen en met een overzichtelijk en gestructureerd takenpakket. De verzekeringsarts heeft geen medische noodzaak gezien voor een urenbeperking, anders dan een beperking wegens nachtdiensten. De verzekeringsarts heeft deze beperkingen in de psychische belastbaarheid van appellante omschreven in een zogenoemde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 8 september 2011. Op basis van deze FML heeft een arbeidsdeskundige functies geselecteerd die appellante geacht wordt te kunnen vervullen, en de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante berekend op 11,76%.
1.6.
Bij besluit van 26 oktober 2011 heeft het Uwv de WAO-uitkering van appellante met ingang van 27 december 2011 ingetrokken op de grond dat zij per die datum minder dan 15% arbeidsongeschikt wordt geacht.
1.7.
Bij besluit van 27 juni 2012 (bestreden besluit 1) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 26 oktober 2011 ongegrond verklaard. Aan dit besluit heeft het Uwv ten grondslag gelegd het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van
11 mei 2012. De verzekeringsarts heeft, met inachtneming van de door appellante ingebrachte informatie van haar behandelend psychiater P.C. Blom van 5 april 2012, geconcludeerd dat het oordeel van verzekeringsarts Borsboom juist is.
1.8.
Appellante heeft zich op 16 juli 2012 vanuit een uitkeringssituatie op grond van de Werkloosheidswet ziek gemeld met een verergering van de psychische klachten, alsmede met klachten aan de nek, arm en schouder. Nadat een verzekeringsarts appellante op het spreekuur van 8 augustus 2012 had gezien, heeft die arts appellante met ingang van 9 augustus 2012 weer arbeidsgeschikt geacht voor de in het kader van de WAO geduide functies. Bij besluit van 8 augustus 2012 heeft het Uwv de uitkering van appellante op grond van de Ziektewet (ZW) met ingang van 9 augustus 2012 beëindigd.
1.9.
Bij besluit van 1 november 2012 (bestreden besluit 2) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 8 augustus 2012 ongegrond verklaard. Daaraan heeft het Uwv ten grondslag gelegd een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 29 oktober 2012, die bij de beoordeling informatie van 15 oktober 2012 van de behandelend psychiater van appellante, P.C. Blom, heeft betrokken.
2.1.
Appellante heeft beroep ingesteld tegen bestreden besluiten 1 en 2. In beroep heeft
drs. A.W.A. Elemans, verzekeringsarts, als onafhankelijke deskundige op verzoek van de rechtbank op 30 mei 2013 verslag uitgebracht.
2.2.
De deskundige heeft vastgesteld dat aan de aan bestreden besluit 1 ten grondslag liggende FML enkele beperkingen toegevoegd moeten worden. De rechtbank heeft de deskundige op een aantal onderdelen niet gevolgd, omdat de rechtbank het rapport van de deskundige, mede in aanmerking genomen de rapporten van verzekeringsarts bezwaar en beroep van 14 juni 2013 en 11 september 2013, onvoldoende overtuigend vond en op een aantal onderdelen wel.
2.2.1.
De deskundige heeft geoordeeld dat appellante vanwege haar medicijngebruik beperkt was voor werk dat in hoog tempo en met een zekere precisie moet worden verricht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daartegen ingebracht dat uit zijn onderzoeksbevindingen niet bleek van een afgenomen handelingsfrequentie of handicaps in aandachtsspanne. De rechtbank heeft overwogen dat het onderzoek door de deskundige deze aanknopingspunten ook niet biedt, en ook de reactie van de deskundige op de zienswijze van de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de rechtbank niet overtuigd. De rechtbank heeft het oordeel van de deskundige op dit punt dan ook niet overgenomen.
2.2.2.
De deskundige heeft tevens geoordeeld dat appellante sterk beperkt is voor het omgaan met conflicten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft onderbouwd waarom hij tot een beperking, maar geen ernstige beperking is gekomen. De deskundige heeft de rechtbank in zijn rapport en reactie op de zienswijze van de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet kunnen overtuigen dat op grond van zijn onderzoeksbevindingen bij appellante een ernstige beperking op dit onderdeel moet worden aangenomen. De rechtbank heeft het oordeel van de deskundige op dit punt dan ook niet overgenomen.
2.2.3.
De deskundige is tot het oordeel gekomen dat appellante is aangewezen op een werksituatie met een geduldige en begripvolle leidinggevende waarbij appellante tevens kan terugvallen op een vaste mentor. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daar volgens de rechtbank terecht tegenin gebracht dat uit het onderzoek van de deskundige niet blijkt dat normale omgangsvormen tegenover appellante niet voldoende zijn om gedragsdoorbraken te voorkomen. De rechtbank heeft het oordeel van de deskundige op dit punt dan ook niet overgenomen.
2.2.4.
De deskundige heeft appellante, ten opzichte van de FML, aanvullend beperkt geacht om auto te rijden, en beperkt om te werken met draaiende machines, scherpe voorwerpen die met de hand moeten worden gebruikt en anderszins voor situaties waarin appellante alert moet zijn omdat anders zij zelf of anderen gevaar lopen. De rechtbank heeft het oordeel van de deskundige ten aanzien van deze aanvullende beperkingen wel overgenomen.
2.2.5.
In de aangevallen tussenuitspraak 1 heeft de rechtbank overwogen dat, omdat het Uwv de beperkingen van appellante heeft onderschat, het beroep gegrond is. De rechtbank heeft het Uwv in de gelegenheid gesteld het geconstateerde gebrek te herstellen. In dat kader heeft de rechtbank overwogen dat het Uwv met inachtneming van de door de deskundige vastgestelde, en door de rechtbank gevolgde, aanvullende beperkingen dient te beoordelen of appellante geschikt is voor de geduide functies.
2.2.6.
Ter uitvoering van deze tussenuitspraak heeft het Uwv een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 20 december 2013 overgelegd en een FML van die datum, waarin de verzekeringsarts bezwaar en beroep de door de rechtbank gevolgde aanvullende beperkingen heeft opgenomen als toelichtingen bij het item “vervoer” en het item “overige specifieke voorwaarden voor het sociaal functioneren in arbeid”. Het Uwv heeft tevens een rapport overgelegd van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 20 december 2013. Deze heeft, aan de hand van de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep aangepaste FML, vastgesteld dat een van de geduide functies niet langer passend is, maar dat er voldoende functies resteren (waaronder een functie met sbc-code 267050) om de schatting op te baseren en dat het verlies aan verdienvermogen op basis van deze resterende functies onveranderd minder dan 15% is.
2.2.7.
In de aangevallen einduitspraak 1 heeft de rechtbank vastgesteld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de FML heeft aangepast aan de door de deskundige vastgestelde, en door de rechtbank overgenomen, aanvullende beperkingen, wat niet is bestreden door appellante. De rechtbank heeft geoordeeld dat bestreden besluit 1 nu op een deugdelijke medische grondslag is gebaseerd. Het standpunt van appellante dat zij hooguit tien uur per week kan werken is door de rechtbank verworpen, omdat daarvoor in de beschikbare medische stukken geen aanknopingspunten zijn te vinden. De rechtbank heeft voorts geoordeeld dat bestreden besluit 1 op een deugdelijke arbeidskundige grondslag berust. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende heeft gemotiveerd dat en waarom de geselecteerde functies geschikt zijn voor appellante. De rechtbank heeft vastgesteld dat appellante de stelling dat de functies haar opleidingsniveau te boven gaan niet heeft onderbouwd, dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep uitgaat van opleidingsniveau 3 en dat de geduide functies ook allemaal maximaal op dat niveau zijn. De rechtbank heeft, mede gelet op de toelichting van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, geoordeeld dat er geen aanleiding is om te veronderstellen dat de functie van bestucker voor appellante te ingewikkeld zou zijn. De rechtbank heeft dan ook geconcludeerd dat het Uwv het gebrek in de besluitvorming heeft hersteld. De rechtbank heeft het beroep van appellante gegrond verklaard, bestreden besluit 1 vernietigd omdat het onvoldoende was gemotiveerd, en, omdat dit gebrek in de besluitvorming door het Uwv is hersteld, geoordeeld dat de rechtsgevolgen van bestreden besluit 1 geheel in stand blijven.
2.3.1.
Ten aanzien van bestreden besluit 2 heeft de deskundige geoordeeld dat de in het kader van bestreden besluit 1 gestelde aanvullende beperkingen per 27 december 2011 ook per 9 augustus 2012 golden. Daarnaast had appellante op 9 augustus 2012 vanwege nek- en schouderklachten verschillende extra beperkingen in aanvulling op de beperkingen die in de FML van 8 september 2011 zijn opgenomen. De rechtbank heeft de deskundige gevolgd wat betreft de in 2.2.4 vermelde beperkingen, en voorts geen aanleiding gezien het rapport van de deskundige niet te volgen voor wat betreft de aangegeven extra beperkingen vanwege de nek- en schouderklachten. De rechtbank heeft in dat kader, in afwijking van wat de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft betoogd, geoordeeld dat de deskundige de beperkingen vanwege nek- en schouderklachten voldoende heeft geobjectiveerd.
2.3.2.
In de aangevallen tussenuitspraak 2 heeft de rechtbank, onder verwijzing naar de aangevallen tussenuitspraak 1, overwogen dat nog niet vast staat dat appellante in staat was de haar voorgehouden functies te verrichten op 27 december 2011. Omdat het Uwv daarnaast de beperkingen van appellante vanwege nek- en schouderklachten per 8 augustus 2012 heeft onderschat, heeft de rechtbank geoordeeld dat bestreden besluit 2 op een onvoldoende motivering berust. De rechtbank heeft het Uwv in de gelegenheid gesteld het geconstateerde gebrek te herstellen.
2.3.3.
Ter uitvoering van de aangevallen tussenuitspraak 2 heeft het Uwv een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 20 december 2013 overgelegd en een FML van die datum, waarin de verzekeringsarts bezwaar en beroep de door de rechtbank gevolgde aanvullende beperkingen heeft opgenomen. Het Uwv heeft tevens een rapport overgelegd van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 20 december 2013. Deze heeft, aan de hand van de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep aangepaste FML, vastgesteld dat appellante op 9 augustus 2012 nog steeds geschikt was voor één van de in het kader van de WAO geduide functies, zijnde wikkelaar, samensteller elektronische producten (sbc-code 267050).
2.3.4.
In de aangevallen einduitspraak 2 heeft de rechtbank geoordeeld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de FML heeft aangepast aan de door de deskundige vastgestelde, en door de rechtbank overgenomen, aanvullende beperkingen, wat niet is bestreden door appellante. De rechtbank heeft geoordeeld dat bestreden besluit 2 nu op een deugdelijke medische grondslag is gebaseerd. De rechtbank heeft het standpunt van appellante dat zij niet fulltime kan werken verworpen, omdat daarvoor in de beschikbare medische stukken geen aanknopingspunten zijn te vinden. De rechtbank heeft geoordeeld dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende heeft gemotiveerd dat appellante ondanks aanname van extra beperkingen nog steeds in staat is om één van de in het kader van de WAO-beoordeling geduide functies te verrichten, zodat bestreden besluit 2 op een deugdelijke arbeidskundige grondslag berust. De rechtbank heeft dan ook geconcludeerd dat het Uwv het gebrek in de besluitvorming heeft hersteld. De rechtbank heeft het beroep van appellante gegrond verklaard, bestreden besluit 2 vernietigd omdat het onvoldoende was gemotiveerd, en, omdat dit gebrek in de besluitvorming door het Uwv is hersteld, geoordeeld dat de rechtsgevolgen van bestreden besluit 2 geheel in stand blijven.
3. Appellante heeft in hoger beroep betoogd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat bestreden besluiten 1 en 2 op een deugdelijke medische grondslag berusten, nu de rechtbank ten onrechte de deskundige niet op alle onderdelen heeft gevolgd. Zou de rechtbank dit wel hebben gedaan, dan zou volgens appellante geen van de geduide functies als passend aangemerkt kunnen worden. Appellante heeft tevens gesteld dat haar dossier besmet is en dat de beoordeling door het Uwv niet objectief is geweest, nu een beoordeling heeft plaatsgevonden naar aanleiding van het vermoeden dat haar toenmalige behandelend psychiater betrokken was bij het afgeven van valse medische verklaringen. Appellante heeft tevens gewezen op haar brief van 20 januari 2014, waarin zij gemotiveerd heeft uiteengezet dat de functie wikkelaar, samensteller electronische producten (sbc-code 267050) niet passend is.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het oordeel van de rechtbank dat bestreden besluiten 1 en 2 met de door het Uwv na de tussenuitspraken 1 en 2 gegeven nadere motivering op een juiste medische grondslag berusten, wordt onderschreven. De rechtbank heeft terecht de deskundige niet gevolgd op de in 2.2.1 tot en met 2.2.3 weergegeven onderdelen. Voor wat betreft de daaraan ten grondslag liggende motivering wordt volstaan met een verwijzing naar de daarvoor door de rechtbank gegeven, afdoende geachte, motivering. Appellante heeft bovendien in hoger beroep haar standpunt dat de rechtbank ten onrechte de deskundige niet geheel heeft gevolgd niet onderbouwd met medische stukken.
4.2.
Appellante wordt niet gevolgd in haar stelling dat de beoordeling door het Uwv niet objectief is geweest. Weliswaar is een verdenking van de voormalig behandelaar van appellante van het afgeven van onjuiste medische verklaringen aanleiding geweest om de situatie van appellante aan een nader onderzoek te onderwerpen, maar het voert te ver daaraan de conclusie te verbinden dat het Uwv bij de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling van appellante bevooroordeeld en daarmee niet (meer) objectief was. Bovendien heeft de verzekeringsarts in het rapport van 8 september 2011, mede op basis van het rapport van de psychiater Hassing, het standpunt ingenomen dat het in retrospectief niet valt te beoordelen of de informatie van die voormalig behandelaar een onjuist of onvolledig beeld van de toestand van appellante heeft gegeven. Zoals het Uwv ter zitting heeft toegelicht, was, in ieder geval vanaf 8 september 2011, sprake van een reguliere herbeoordeling in het kader van de WAO. In dat verband is ook nog van betekenis dat appellante ter zitting van de Raad te kennen heeft gegeven dat de door de rechtbank ingeschakelde deskundige wel een objectieve beoordeling heeft verricht.
4.3.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante gebaseerd op de functies archiefmedewerker, medewerker bibliotheek (sbc-code 315130), wikkelaar, samensteller elektronische apparatuur (sbc-code 267050) en productiemedewerker industrie (samenstellen van producten) (sbc-code 111180). In een rapport van 20 december 2013 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, in aanvulling op arbeidskundige met rapporten van 11 oktober 2011 en 27 juni 2012 gegeven toelichting en uitgebreid gemotiveerd dat, rekening houdend met de voor appellante geldende beperkingen, deze functies voor haar geschikt zijn te achten. Er bestaat geen aanleiding om de juistheid van de conclusies van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in twijfel te trekken. In hoger beroep heeft appellante nog gewezen op haar brief van 20 januari 2014, waarin zij gemotiveerd heeft gesteld dat de functie wikkelaar, samensteller electronische producten (sbc-code 267050) voor haar niet passend is. Volstaan wordt met een verwijzing naar de daarop reeds in de beroepsfase gegeven reactie van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 27 januari 2014, waarin zij uitgebreid is ingegaan op de door appellante aangevoerde punten. Deze toelichting is overtuigend, en appellante heeft in hoger beroep niet gemotiveerd waarom deze toelichting desondanks niet klopt. Geoordeeld wordt derhalve dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante per 27 december 2011 terecht heeft gesteld op minder dan 15%.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat in het kader van de ZW de vraag voorligt of appellante op 9 augustus 2012 geschikt was voor één van de in 4.3 genoemde functies. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft, nadat de FML was aangepast aan de door de deskundige vastgestelde, en door de rechtbank overgenomen, beperkingen het standpunt ingenomen dat appellante op 9 augustus 2012 geschikt was voor één van de in het kader van de WAO geduide functies, zijnde de functie wikkelaar, samensteller elektronische apparatuur (sbc-code 267050). Dit uitgebreid gemotiveerde standpunt wordt gevolgd.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat de hoger beroepen niet slagen, zodat de aangevallen tussenuitspraken 1 en 2 en de aangevallen einduitspraken 1 en 2, voor zover aangevochten, moeten worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen tussenuitspraken 1 en 2 en de aangevallen einduitspraken 1 en 2, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door M. Greebe als voorzitter en F.M.S. Requisizione en
R.P.Th. Elshoff als leden, in tegenwoordigheid van V. van Rij als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 augustus 2015.
(getekend) M. Greebe
(getekend) V. van Rij

HD