ECLI:NL:CRVB:2015:2795
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake bijstandsverlening aan dak- en thuisloze appellant
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant die bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) en die betrokken was bij een geschil over de blokkering van zijn uitbetaling. De appellant, die dak- en thuisloos is, had bijstand aangevraagd die per week werd uitbetaald. Na een uitnodiging voor een gesprek over zijn re-integratie, die hij niet opvolgde, werd zijn bijstandsbetaling op 19 februari 2014 geblokkeerd. Appellant verscheen echter op 27 februari 2014 op het gesprek, waarna de blokkering werd opgeheven en de uitbetaling van het weekgeld werd hervat. Appellant maakte bezwaar tegen de blokkering, maar het college verklaarde dit bezwaar niet-ontvankelijk, omdat de blokkering inmiddels was opgeheven en appellant geen materieel belang meer had bij een inhoudelijke beoordeling.
De rechtbank Oost-Brabant verklaarde het beroep van appellant ongegrond, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep. Appellant voerde aan dat de rechtbank buiten de gronden van het beroep was getreden door de opschorting van het recht op bijstand te beoordelen, terwijl hij enkel de blokkering van de betaling had bestreden. De Raad oordeelde dat appellant redelijkerwijs op de hoogte had kunnen zijn van de deblokkering en dat er geen materieel belang meer bestond bij het indienen van een bezwaarschrift. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep van appellant ongegrond, zonder aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.