ECLI:NL:CRVB:2015:2786
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de weigering van een WIA-uitkering na medisch onderzoek en geschiktheid voor arbeid
In deze zaak gaat het om de weigering van een WIA-uitkering aan appellant, die als grondwerker werkzaam was en op 4 april 2011 uitviel wegens rugklachten. Na een medisch onderzoek door een verzekeringsarts in 2012, werd vastgesteld dat appellant beperkingen had als gevolg van zowel rugklachten als psychische klachten. De verzekeringsarts stelde een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) op, waaruit bleek dat appellant niet meer geschikt was voor zijn eigen werk, maar wel voor andere functies. Het Uwv concludeerde op basis van dit rapport dat appellant met ingang van 1 april 2013 geen recht had op een WIA-uitkering.
Appellant ging in bezwaar tegen dit besluit, waarbij hij stelde dat zijn beperkingen niet correct waren vastgesteld en dat de geselecteerde functies niet geschikt voor hem waren. De verzekeringsarts bezwaar en beroep paste de FML aan, maar de arbeidsdeskundige kwam tot de conclusie dat de mate van arbeidsongeschiktheid nog steeds minder dan 35% was. Het Uwv verklaarde het bezwaar ongegrond.
In beroep herhaalde appellant zijn standpunten, maar de rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de beperkingen van appellant niet waren onderschat. De rechtbank bevestigde dat de geschiktheid voor de functies voldoende was gemotiveerd en dat de mate van arbeidsongeschiktheid correct was vastgesteld.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde het oordeel van de rechtbank en oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was en dat de beperkingen van appellant niet waren onderschat. De Raad wees erop dat appellant geen medische gegevens had overgelegd die de vastgestelde beperkingen in twijfel trokken. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.