ECLI:NL:CRVB:2015:2781

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 augustus 2015
Publicatiedatum
19 augustus 2015
Zaaknummer
14/1398 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van vergoeding griffierecht in hoger beroep bij niet tegemoetkomen aan beroep

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 5 februari 2014 het beroep van appellant tegen een besluit van het Uwv ongegrond verklaarde. Appellant had verzocht om vergoeding van griffierecht dat hij had betaald voor zijn eerdere procedure. Het Uwv had dit verzoek afgewezen, omdat niet was voldaan aan de voorwaarden van artikel 8:41, zevende lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Centrale Raad van Beroep heeft op 19 augustus 2015 uitspraak gedaan in deze zaak.

Appellant ontving sinds 14 juli 1997 een WAO-uitkering, die in 1998 was vastgesteld op 65 tot 80% arbeidsongeschiktheid. Na een wijziging in zijn gezondheidstoestand heeft het Uwv zijn uitkering herzien en hem met ingang van 17 december 2012 een hogere mate van arbeidsongeschiktheid toegekend. Appellant had bezwaar gemaakt tegen eerdere besluiten van het Uwv, maar deze werden ongegrond verklaard. Hij trok zijn beroepen in, wat leidde tot de weigering van het Uwv om het griffierecht te vergoeden.

De rechtbank oordeelde dat het Uwv niet aan de beroepen van appellant was tegemoetgekomen, en dat appellant zelf verantwoordelijk was voor het intrekken van zijn beroepen. In hoger beroep herhaalde appellant zijn gronden, maar de Centrale Raad van Beroep onderschreef het oordeel van de rechtbank. De Raad concludeerde dat het Uwv niet verplicht was om het griffierecht te vergoeden, omdat de voorwaarden van de Awb niet waren vervuld. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

14/1398 WAO
Datum uitspraak: 19 augustus 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
5 februari 2014, 13/6754 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 juli 2015.Appellant is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W. de Rooij-Bal.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant heeft sinds 14 juli 1997 recht op een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Deze uitkering is met ingang van 1 februari 1998 vastgesteld naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 65 tot 80%.
1.2.
Bij besluit van 21 september 2012 heeft het Uwv appellant met ingang van 3 september 2012 in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) in verband met de beëindiging op 31 augustus 2012 van zijn dienstverband voor 15 uur per week bij [de B.V.] Bij besluit van 24 september 2012 heeft het Uwv de
WAO-uitkering met ingang van 31 augustus 2012 ongewijzigd voortgezet. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten.
1.3.
Appellant heeft op 17 november 2012 aan het Uwv doorgegeven dat zijn gezondheidstoestand is verslechterd.
1.4.
Bij beslissing op bezwaar van 11 januari 2013 heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 24 september 2012 ongegrond verklaard. Bij beslissing op bezwaar van 14 januari 2013 heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van
21 september 2012 ongegrond verklaard. Appellant heeft tegen deze besluiten beroep ingesteld bij de rechtbank.
1.5.
Naar aanleiding van de door appellant doorgegeven wijziging van zijn gezondheidstoestand heeft het Uwv bij besluit van 6 maart 2013 de WAO-uitkering herzien en met ingang van 17 december 2012, na een wachttijd van vier weken verhoogd naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Bij besluit van 20 maart 2013 heeft het Uwv de WW-uitkering met ingang van 17 december 2012 beëindigd.
1.6.
Appellant heeft bij brief van 25 maart 2013 de beroepen tegen de beslissingen op bezwaar van 11 en 14 januari 2013 ingetrokken.
2.1.
Appellant heeft bij brief van 14 april 2013 het Uwv verzocht om het door hem aan de rechtbank betaalde griffierecht van tweemaal € 44,- te vergoeden.
2.2.
Bij besluit van 17 mei 2013 heeft het Uwv geweigerd het griffierecht te vergoeden.
2.3.
Bij beslissing op bezwaar van 14 augustus 2013 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 17 mei 2013 ongegrond verklaard omdat de beslissingen van 11 en 14 januari 2013 in stand zijn gebleven.
3. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en het standpunt van het Uwv onderschreven dat niet wordt voldaan aan de voorwaarde neergelegd in artikel 8:41, vierde (lees: zevende) lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) omdat niet aan de beroepen van appellant is tegemoetgekomen. Daarnaast acht de rechtbank van belang dat appellant ter zitting bij de rechtbank heeft verklaard dat hij de beroepen op eigen initiatief heeft ingetrokken. De misvatting van appellant dat deze beroepen niet naast de procedure in verband met de melding van de verslechtering van de gezondheidstoestand gehandhaafd konden worden, komt volgens de rechtbank voor rekening van appellant.
4.1.
Appellant heeft in hoger beroep zijn beroepsgronden herhaald. Hij is alsnog voor 80 tot 100% arbeidsongeschikt geacht, waardoor in zijn visie tegemoet is gekomen aan zijn beroepen. Appellant begrijpt niet waarom het Uwv moeilijk doet over de betaling van € 88,- terwijl het Uwv wel geld over heeft voor bijvoorbeeld het bouwen van een ultramodern gebouw in Amsterdam en voor het vergoeden van cursussen om helderziende te worden.
4.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1.
Van toepassing is artikel 8:41 Awb zoals dit gold na 1 januari 2013, Stb. 2012, 682. Deze bepaling, voor zover van belang, luidt als volgt:
1. Van de indiener van het beroepschrift wordt door de griffier een griffierecht geheven.
2. Het griffierecht bedraagt:
a. € 44,- indien door een natuurlijke persoon beroep is ingesteld tegen een besluit als omschreven in de bij deze wet behorende Regeling verlaagd griffierecht,
(…)
7. Indien het beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, vergoedt het bestuursorgaan aan de indiener het door deze betaalde griffierecht.
8. In andere gevallen kan het bestuursorgaan, indien het beroep wordt ingetrokken, het betaalde griffierecht geheel of gedeeltelijk vergoeden.
5.2.
Hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, kan niet leiden tot het oordeel dat is voldaan aan de voorwaarden neergelegd in artikel 8:41, zevende lid van de Awb. Het Uwv is, anders dan appellant veronderstelt, met het besluit van 6 maart 2013 niet aan zijn beroepen tegemoet gekomen. De onder 1.2 en 1.5 genoemde besluiten verschillen ten aanzien van het beoordelingskader en de data in geding. Appellant heeft dit ook niet ontkend. Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen ten aanzien van artikel 8:41 van de Awb worden onderschreven.
5.3.
In de omstandigheid dat het Uwv in de ogen van appellant minder urgente uitgaven doet wordt geen aanleiding gezien voor het oordeel dat daaruit een verplichting van het Uwv voortvloeit tot het aan appellant vergoeden van het door hem betaalde griffierecht.
5.4.
Uit 5.1 tot en met 5.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.I. van der Kris als voorzitter en J.J.T. van den Corput en
D.S. de Vries als leden, in tegenwoordigheid van D. van Wijk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 augustus 2015.
(getekend) A.I. van der Kris
(getekend) D. van Wijk

TM