ECLI:NL:CRVB:2015:2781
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van vergoeding griffierecht in hoger beroep bij niet tegemoetkomen aan beroep
In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 5 februari 2014 het beroep van appellant tegen een besluit van het Uwv ongegrond verklaarde. Appellant had verzocht om vergoeding van griffierecht dat hij had betaald voor zijn eerdere procedure. Het Uwv had dit verzoek afgewezen, omdat niet was voldaan aan de voorwaarden van artikel 8:41, zevende lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Centrale Raad van Beroep heeft op 19 augustus 2015 uitspraak gedaan in deze zaak.
Appellant ontving sinds 14 juli 1997 een WAO-uitkering, die in 1998 was vastgesteld op 65 tot 80% arbeidsongeschiktheid. Na een wijziging in zijn gezondheidstoestand heeft het Uwv zijn uitkering herzien en hem met ingang van 17 december 2012 een hogere mate van arbeidsongeschiktheid toegekend. Appellant had bezwaar gemaakt tegen eerdere besluiten van het Uwv, maar deze werden ongegrond verklaard. Hij trok zijn beroepen in, wat leidde tot de weigering van het Uwv om het griffierecht te vergoeden.
De rechtbank oordeelde dat het Uwv niet aan de beroepen van appellant was tegemoetgekomen, en dat appellant zelf verantwoordelijk was voor het intrekken van zijn beroepen. In hoger beroep herhaalde appellant zijn gronden, maar de Centrale Raad van Beroep onderschreef het oordeel van de rechtbank. De Raad concludeerde dat het Uwv niet verplicht was om het griffierecht te vergoeden, omdat de voorwaarden van de Awb niet waren vervuld. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.