Uitspraak
.Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Brouwers-Bouwman. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door M. Schuurman.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 februari 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant had een aanvraag om bijstand ingediend op basis van de Wet werk en bijstand (WWB), maar deze aanvraag werd afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Leidschendam-Voorburg. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat de appellant onvoldoende informatie had verstrekt over zijn financiële situatie, waardoor niet kon worden vastgesteld of hij in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerde.
De appellant, die in het verleden een aanzienlijk inkomen en vermogen had, was niet in staat om de gevraagde financiële gegevens te overleggen. De Raad oordeelde dat de bewijslast voor bijstandbehoevendheid op de appellant rustte en dat hij niet had aangetoond dat hij niet in staat was om de gevraagde informatie te verstrekken. De Raad concludeerde dat de appellant niet aannemelijk had gemaakt dat hij in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerde, ondanks zijn beroep op het vertrouwensbeginsel met betrekking tot een toezegging van het college.
De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en de Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt het belang van het verstrekken van volledige en duidelijke informatie bij aanvragen om bijstand en de verantwoordelijkheden van de aanvrager in dit proces.