ECLI:NL:CRVB:2015:2636
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van WIA-uitkering en geschiktheid van geduide functies in het kader van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 augustus 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. Appellante, die sinds 10 januari 2011 wegens bekkenklachten niet meer kan werken als callcentermedewerkster, heeft hoger beroep ingesteld tegen de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om haar een WIA-uitkering toe te kennen. Het Uwv had op 17 april 2013 besloten dat appellante per 29 april 2013 minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht, en dit besluit werd later in een bestreden besluit op 18 september 2013 bevestigd. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen dit bestreden besluit ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat het onderzoek door de verzekeringsarts voldoende zorgvuldig was uitgevoerd en dat de medische beperkingen van appellante niet waren onderschat.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat de geduide functies, waaronder die van wikkelaar, inpakker en machinebediende, niet geschikt zijn omdat deze functies niet de mogelijkheid bieden om te 'vertreden', wat zij definieert als het gedurende korte tijd verrichten van wezenlijk andere werkzaamheden. De Raad heeft echter geen aanknopingspunten gevonden voor deze uitleg van het begrip 'vertreden' en sluit zich aan bij de eerdere oordelen van de rechtbank. De Raad concludeert dat de functies die aan appellante zijn geduid passend zijn en dat de belasting van deze functies de belastbaarheid van appellante niet overschrijdt. Het hoger beroep van appellante wordt dan ook afgewezen en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.