ECLI:NL:CRVB:2015:2636

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 augustus 2015
Publicatiedatum
5 augustus 2015
Zaaknummer
14/2615 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WIA-uitkering en geschiktheid van geduide functies in het kader van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 augustus 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. Appellante, die sinds 10 januari 2011 wegens bekkenklachten niet meer kan werken als callcentermedewerkster, heeft hoger beroep ingesteld tegen de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om haar een WIA-uitkering toe te kennen. Het Uwv had op 17 april 2013 besloten dat appellante per 29 april 2013 minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht, en dit besluit werd later in een bestreden besluit op 18 september 2013 bevestigd. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen dit bestreden besluit ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat het onderzoek door de verzekeringsarts voldoende zorgvuldig was uitgevoerd en dat de medische beperkingen van appellante niet waren onderschat.

In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat de geduide functies, waaronder die van wikkelaar, inpakker en machinebediende, niet geschikt zijn omdat deze functies niet de mogelijkheid bieden om te 'vertreden', wat zij definieert als het gedurende korte tijd verrichten van wezenlijk andere werkzaamheden. De Raad heeft echter geen aanknopingspunten gevonden voor deze uitleg van het begrip 'vertreden' en sluit zich aan bij de eerdere oordelen van de rechtbank. De Raad concludeert dat de functies die aan appellante zijn geduid passend zijn en dat de belasting van deze functies de belastbaarheid van appellante niet overschrijdt. Het hoger beroep van appellante wordt dan ook afgewezen en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

14/2615 WIA
Datum uitspraak: 5 augustus 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
26 maart 2014, 13/5060 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. drs. E.C. Spiering hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift en nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 juni 2015, waar appellante en haar gemachtigde niet zijn verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
V.A.R. Kali.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is op 10 januari 2011 wegens bekkenklachten uitgevallen voor haar werk als callcentermedewerkster voor 24 uur per week.
1.2.
Bij besluit van 17 april 2013 heeft het Uwv geweigerd appellante met ingang van
29 april 2013 in aanmerking te brengen voor een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), omdat zij per die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt wordt geacht.
1.3.
Bij besluit van 18 september 2013 (bestreden besluit) is het bezwaar gericht tegen het besluit van 17 april 2013 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het onderzoek voldoende zorgvuldig geacht, waarbij in aanmerking is genomen dat de verzekeringsarts (dossier)onderzoek heeft verricht en informatie van de huisarts en fysiotherapeut in zijn beoordeling heeft betrokken. Voorts heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep nader overgelegde informatie van de fysiotherapeut alsmede opgevraagde informatie van de orthopeed kenbaar in zijn beoordeling betrokken. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen. Niet gebleken is dat de bij appellante bestaande beperkingen zijn onderschat, waarbij is overwogen dat de enkele subjectieve klachtenbeleving van appellante onvoldoende aanleiding biedt voor het aannemen van (aanvullende) beperkingen. Uitgaande van de juistheid van de vastgestelde medische beperkingen heeft de rechtbank geen grond gezien voor het oordeel dat de geduide functies voor appellante niet geschikt zijn. Wet noch jurisprudentie biedt steun voor de door appellante gegeven interpretatie van het begrip ‘vertreden’. Ook het CBBS-handboek, waarnaar appellante zonder een concrete vindplaats te noemen heeft verwezen, biedt daarvoor geen aanknopingspunten.
3. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat vertreden het gedurende korte tijd verrichten van wezenlijk andere werkzaamheden betreft en niet het afwisselen van houding. Vertreden is voor appellante een logische en noodzakelijke voorwaarde voor het verrichten van arbeid. Desalniettemin heeft het Uwv functies geduid, waaronder die van wikkelaar, inpakker en machinebediende, waarin nagenoeg niet kan worden vertreden.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, kan door de Raad niet anders worden begrepen dan dat zij zich alleen nog op het standpunt stelt dat indien wordt uitgegaan van haar uitleg van het begrip vertreden, te weten het gedurende korte tijd verrichten van wezenlijk andere werkzaamheden, de voor haar geduide functies niet geschikt zijn. Evenals de rechtbank ziet de Raad geen aanknopingspunten voor deze door appellante voorgestane, niet nader onderbouwde, uitleg van het begrip vertreden.
4.2.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies passend zijn. De belasting van de functies overschrijdt de belastbaarheid van appellante niet. De Raad wijst hierbij op het rapport van de arbeidsdeskundige van 16 april 2013, het rapport van de arbeidskundige bezwaar en beroep van 12 september 2013 en het Resultaat functiebeoordeling van 16 april 2013, waarin ook is toegelicht dat vertreden in de geduide functies mogelijk is.
4.3.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M. Greebe als voorzitter en J.J.T. van den Corput en
D.S. de Vries als leden, in tegenwoordigheid van P. Uijtdewillegen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 augustus 2015.
(getekend) M. Greebe
(getekend) P. Uijtdewillegen

UM