ECLI:NL:CRVB:2015:2633
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de geschiktheid van functies voor appellant met psychische klachten in het kader van de WAO
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een besluit van het Uwv, waarbij zijn recht op een Wet WIA-uitkering werd afgewezen. Appellant, die als adjunct-directeur in een restaurant werkte, is sinds 14 november 2009 arbeidsongeschikt door psychische klachten. Na een beoordeling door een verzekeringsarts in 2011, werd vastgesteld dat hij beperkingen had, maar nog geschikt was voor andere functies. Appellant was het niet eens met deze conclusie en heeft bezwaar aangetekend, waarbij hij aanvullende medische informatie heeft ingediend. De verzekeringsarts bezwaar en beroep concludeerde dat appellant meer beperkingen had dan eerder aangenomen, maar het Uwv verklaarde het bezwaar ongegrond.
De rechtbank heeft de beslissing van het Uwv bevestigd, waarna appellant in hoger beroep ging. De Centrale Raad van Beroep heeft een deskundige benoemd, die concludeerde dat appellant ten tijde van het onderzoek niet in staat was om te werken, maar dat er op de datum in geding geen sprake was van een psychotische toestand. De Raad oordeelt dat het oordeel van de deskundige overtuigend is en dat de op 7 mei 2012 vastgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) geen wijziging behoeft. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank, omdat de functies die aan de schatting ten grondslag zijn gelegd, in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant.