ECLI:NL:CRVB:2015:2633

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 augustus 2015
Publicatiedatum
5 augustus 2015
Zaaknummer
12/6708 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de geschiktheid van functies voor appellant met psychische klachten in het kader van de WAO

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een besluit van het Uwv, waarbij zijn recht op een Wet WIA-uitkering werd afgewezen. Appellant, die als adjunct-directeur in een restaurant werkte, is sinds 14 november 2009 arbeidsongeschikt door psychische klachten. Na een beoordeling door een verzekeringsarts in 2011, werd vastgesteld dat hij beperkingen had, maar nog geschikt was voor andere functies. Appellant was het niet eens met deze conclusie en heeft bezwaar aangetekend, waarbij hij aanvullende medische informatie heeft ingediend. De verzekeringsarts bezwaar en beroep concludeerde dat appellant meer beperkingen had dan eerder aangenomen, maar het Uwv verklaarde het bezwaar ongegrond.

De rechtbank heeft de beslissing van het Uwv bevestigd, waarna appellant in hoger beroep ging. De Centrale Raad van Beroep heeft een deskundige benoemd, die concludeerde dat appellant ten tijde van het onderzoek niet in staat was om te werken, maar dat er op de datum in geding geen sprake was van een psychotische toestand. De Raad oordeelt dat het oordeel van de deskundige overtuigend is en dat de op 7 mei 2012 vastgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) geen wijziging behoeft. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank, omdat de functies die aan de schatting ten grondslag zijn gelegd, in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant.

Uitspraak

12/6708 WAO
Datum uitspraak: 5 augustus 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van
7 november 2012, 12/4893 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.S. Kerkhof-Pöttger hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Na behandeling van het geding door de enkelvoudige kamer op de zitting van 4 juni 2014 is het onderzoek heropend.
Vervolgens heeft de Raad prof. dr. J. Swinkels, psychiater, als deskundige benoemd, die op
8 januari 2015 rapport heeft uitgebracht. Op dit rapport heeft het Uwv gereageerd met een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 2 maart 2015.
De enkelvoudige kamer heeft de zaak verwezen naar de meervoudige kamer.
Het nadere onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 juni 2015. Appellant is, met voorafgaande kennisgeving, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.J.F. Bär.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is als adjunct-directeur werkzaam geweest in een restaurant. Op
14 november 2009 is hij uitgevallen wegens psychische klachten. In verband met het volbrengen van de wettelijke wachttijd heeft een beoordeling plaatsgevonden in het kader van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Op 20 september 2011 is appellant onderzocht op het spreekuur van een verzekeringsarts die in zijn rapport van 23 september 2011 heeft vastgesteld dat appellant als gevolg van rug- en psychische klachten beperkingen heeft. Deze beperkingen heeft deze arts weergegeven in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 23 september 2011. Vervolgens is een arbeidsdeskundige in zijn rapport van 27 oktober 2011 tot de conclusie gekomen dat appellant niet meer geschikt is voor zijn eigen werk, maar nog wel geschikt voor een vijftal andere (theoretische) functies. Op basis van drie van deze functies heeft hij de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant berekend op minder dan 35%. In overeenstemming met dit rapport heeft het Uwv bij besluit van 27 oktober 2011 vastgesteld dat appellant met ingang van 15 november 2011 geen recht heeft op een Wet WIA-uitkering.
1.2.
In bezwaar heeft appellant gesteld dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig is geweest en dat hij als gevolg van zijn klachten meer beperkingen heeft. Ter ondersteuning van het laatste standpunt heeft hij nadere medische informatie overgelegd, onder andere van behandelend psychiater S.A. van Beek, werkzaam bij PsyQ.
1.3.
Een verzekeringsarts bezwaar en beroep is, nadat hij informatie had opgevraagd bij Van Beek en de huisarts, in zijn rapport van 7 mei 2012 tot de conclusie gekomen dat appellant als gevolg van zijn psychische klachten meer beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen. Om die reden heeft hij de op 23 september 2011 vastgestelde FML op 7 mei 2012 aangepast. Op basis van deze aangepaste FML is een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in zijn rapport van 8 mei 2012 tot de conclusie gekomen dat appellant niet meer geschikt is voor een tweetal voor hem geselecteerde functies. Hij heeft nieuwe functies geselecteerd en op basis van drie van deze functies heeft hij de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant berekend op eveneens minder dan 35%. In overeenstemming met dit rapport heeft het Uwv bij besluit van 8 mei 2012 het bezwaar ongegrond verklaard.
2. Onder handhaving van zijn standpunt dat hij als gevolg van zijn psychische klachten meer beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen, heeft appellant in beroep nadere informatie overgelegd van Van Beek. Daarop is van de zijde van het Uwv gereageerd met een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 4 oktober 2012.
3. De rechtbank heeft zich zowel met de medische als de arbeidskundige component van het bestreden besluit kunnen verenigen en heeft het beroep ongegrond verklaard.
4.1.
In hoger beroep heeft appellant nogmaals nadere medische informatie overgelegd, waarop de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft gereageerd met een rapport van
29 januari 2013.
4.2.
De door de Raad ingeschakelde deskundige Swinkels, die appellant in het najaar van 2014 heeft onderzocht, is in zijn rapport van 8 januari 2015 tot de conclusie gekomen dat het meest waarschijnlijk is dat er ten tijde van het onderzoek sprake was van een psychotische depressie. Van Beek, met wie Swinkels overleg heeft gehad, is het met deze diagnose eens. Voorts heeft hij overwogen dat de gezondheidssituatie van appellant in de loop der tijd sterk verslechterd lijkt te zijn. Dit heeft hem betreffende de datum in geding
- 15 november 2011 - tot de conclusie gebracht, eveneens na overleg met Van Beek, dat er op dat moment nog geen sprake was van een psychotische toestand. Tevens heeft de deskundige te kennen gegeven dat ten tijde van het onderzoek appellant niet in staat was om te werken. Hij heeft het niet mogelijk geacht daarover met betreffende de datum in geding een uitspraak te doen en heeft zich daarom niet uitgelaten over de op 7 mei 2012 vastgestelde FML.
4.3.
Op het rapport van de deskundige heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gereageerd met een rapport van 2 maart 2015.
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1.
Als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke door hem ingeschakelde deskundige kan volgen indien de door de deskundige gebezigde motivering hem overtuigend voorkomt. Deze situatie doet zich hier voor. Het uitgebrachte deskundigenrapport geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek en is inzichtelijk en overtuigend. De Raad ziet dan ook geen aanleiding het rapport van de deskundige niet te volgen, te meer daar het rapport na overleg met behandelend psychiater Van Beek tot stand is gekomen.
5.2.
De deskundige is in zijn rapport tot de conclusie gekomen dat er bij appellant op de datum in geding, anders dan ten tijde van het onderzoek, nog geen sprake was van een psychotische toestand. Daaraan heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 2 maart 2015 de conclusie verbonden dat de op 7 mei 2012 vastgestelde FML geen wijziging behoeft. Dit standpunt kan, mede gelet op de overige beschikbare medische informatie, niet voor onjuist worden gehouden. Dit betekent dat het bestreden besluit op een deugdelijke medische grondslag berust.
5.3.
Uitgaande van de juistheid van de op 7 mei 2012 vastgestelde FML wordt geoordeeld dat de functies die door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in zijn rapport van 8 mei 2012 aan de schatting ten grondslag zijn gelegd in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant, gelet op de aan deze functies verbonden belastende factoren. Daarvoor wordt verwezen naar de toelichtende aantekeningen van de arbeidsdeskundige op de signaleringen en voormeld rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. Daaruit blijkt dat de signaleringen over de belastende factoren van de functies voldoende inzichtelijk en overtuigend zijn toegelicht.
5.4.
Gelet op de overwegingen 5.1 tot en met 5.3 wordt geoordeeld dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk als voorzitter en J.J.T. van den Corput en
D.S. de Vries als leden, in tegenwoordigheid van K. de Jong als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 augustus 2015.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) K. de Jong

HD