ECLI:NL:CRVB:2015:2627

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 augustus 2015
Publicatiedatum
4 augustus 2015
Zaaknummer
14/2220 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkoop van goederen via internet door bijstandsontvanger en de gevolgen voor bijstandsrecht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 augustus 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De appellant, die bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB), had goederen, in dit geval boeken, verkocht via internet. Het college van burgemeester en wethouders van Leeuwarden had de opbrengsten van deze verkopen aangemerkt als inkomsten, wat leidde tot een verlaging van de bijstandsuitkering. De rechtbank had in een eerdere uitspraak geoordeeld dat de verkoop van de boeken niet als incidenteel kon worden aangemerkt, gezien het aantal verkochte boeken en de totale opbrengst. De Raad bevestigde deze uitspraak en oordeelde dat het voor bijstandsontvangers niet verboden is om goederen te verkopen, mits zij de verdiensten tijdig melden. Echter, in dit geval was de verkoop niet incidenteel, aangezien de appellant in de beoordelingsperiode 39 boeken had verkocht en een bedrag van € 813,49 had ontvangen. De Raad concludeerde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de opbrengsten als inkomsten moesten worden aangemerkt en dat de appellant geen uitzonderingen kon aanvoeren die de verkoop als incidenteel zouden kwalificeren. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

14/2220 WWB
Datum uitspraak: 4 augustus 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
26 februari 2014, 13/1719 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Leeuwarden (college)
PROCESVERLOOP
Als gevolg van een gemeentelijke herindeling oefent het college van burgemeester en wethouders van Leeuwarden per 1 januari 2014 de bevoegdheden ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) uit die tot die datum werden uitgeoefend door het college van burgemeester en wethouders van Boarnsterhim. In deze uitspraak wordt onder het college tevens verstaan het college van burgemeester en wethouders van Boarnsterhim.
Namens appellant heeft mr. H. Zahi, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 juni 2015. Appellant en zijn gemachtigde zijn niet ter zitting verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door H. Inia.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant heeft op 20 juni 2012 bijstand aangevraagd ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB). Bij besluit van 16 augustus 2012 heeft het college de gevraagde bijstand toegekend met ingang van 12 mei 2012 (de datum waarop appellant zich heeft gemeld om de aanvraag in te dienen). Daarbij heeft het college de inkomsten die appellant had genoten uit de verkoop van boeken via onder meer internet op de bijstand in mindering gebracht. Ook heeft het college een gift van € 75,-, die appellant van familie had ontvangen, op de bijstand in mindering gebracht.
1.2.
Bij besluit van 25 april 2013 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van appellant in zoverre gegrond verklaard dat de gift van € 75,- niet langer op de bijstand in mindering wordt gebracht. Voor het overige heeft het college het bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van 16 augustus 2012 gehandhaafd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De te beoordelen periode loopt van 12 mei 2012 tot en met 16 augustus 2012.
4.2
Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 15 mei 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BW5987) is het voor ontvangers van bijstand niet verboden om goederen via internet te verkopen, mits daarvan en van daaruit verkregen verdiensten tijdig melding wordt gemaakt aan het bijstandverlenend orgaan. De opbrengst van incidentele verkoop van privégoederen, al dan niet via internet, wordt in het algemeen niet als inkomen aangemerkt, zodat daarvan in beginsel geen mededeling behoeft te worden gedaan.
4.3.
Niet in geschil is dat appellant in de te beoordelen periode boeken heeft verkocht. Het college is ervan uitgegaan dat dit niet op incidentele basis gebeurde, gelet op de hoeveelheid boeken die appellant in de te beoordelen periode heeft verkocht en de bedragen die hij daarvoor heeft ontvangen. Hij heeft in die periode 39 boeken verkocht. Volgens de bankafschriften van drie verschillende rekeningnummers van appellant heeft hij in de periode van 15 mei 2012 tot en met 12 juli 2012 daarvoor een bedrag van in totaal € 813,49 ontvangen.
4.4.
In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank overwogen dat tussen partijen niet in geschil is dat geen sprake was van incidentele verkoop van boeken. In hoger beroep heeft appellant betwist dat dit geen geschilpunt is. Hij heeft daarbij aangevoerd dat hij noodgedwongen is overgegaan tot het verkopen van boeken ter overbrugging van de lange periode tussen de aanvraag om bijstand en de toekenning daarvan, dat de boeken
privégoederen waren en dat de opbrengsten van de verkoop niet als inkomen aangemerkt dienen te worden, doch hooguit als vermogen.
4.5.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat, gelet op het aantal verkochte boeken, de verkoop niet als incidenteel kan worden aangemerkt. Wat appellant heeft aangevoerd geeft geen aanleiding om een uitzondering aan te nemen op de onder 4.2 geformuleerde hoofdregel. Dat betekent, gelet op de bedoelde rechtspraak, dat het college die opbrengsten terecht heeft aangemerkt als inkomsten waarmee bij het bepalen van het recht op bijstand rekening moest worden gehouden. Dat de boeken, zoals appellant stelt, privégoederen waren is in dit verband niet van betekenis, daar hij van de tijdelijk structurele verkoop-opbrengsten in een deel van de kosten van zijn levensonderhoud heeft kunnen voorzien.
4.6.
Uit 4.1 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham als voorzitter en F. Hoogendijk en
M. ter Brugge als leden, in tegenwoordigheid van C.A.W. Zijlstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 augustus 2015.
(getekend) A.B.J. van der Ham
(getekend) C.A.W. Zijlstra

HD