1.4.Bij besluit van 15 januari 2013, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 18 juni 2013 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag afgewezen. Aan de besluitvorming ligt, voor zover hier van belang, ten grondslag dat de Wet op de huurtoeslag moet worden aangemerkt als een passende en toereikende voorliggende voorziening, zodat artikel 15, eerste lid, van de Wet werk en bijstand (WWB) aan verlening van de verzochte bijzondere bijstand in de weg staat. In beroep heeft het college subsidiair aan de motivering van het bestreden besluit toegevoegd, dat de woonkosten waarvoor appellant bijzondere bijstand heeft gevraagd niet noodzakelijk zijn zodat artikel 35 van de WWB aan verlening daarvan in de weg staat.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en de verzochte schadevergoeding afgewezen. Daartoe heeft de rechtbank overwogen, voor zover hier van belang, dat de Wet op de huurtoeslag niet als voorliggende voorziening kan worden aangemerkt, maar dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de woonkosten waarvoor appellant bijzondere bijstand heeft gevraagd niet noodzakelijk zijn in de zin van artikel 35 van de WWB.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij heeft aangevoerd dat er voor hem vanwege zijn psychische problematiek ten tijde hier van belang geen andere woonmogelijkheid was dan het Woonhotel, zodat hij genoodzaakt was om de desbetreffende woonkosten te maken. Ter ondersteuning van zijn standpunt heeft hij een brief van 21 januari 2014 van zijn behandelend psychiater, A.G. Dijkhuizen en clinical casemanager, F.J. Vos, beiden verbonden aan GGzE, overgelegd. Appellant heeft verzocht om een veroordeling van het college tot vergoeding van de door hem geleden schade, bestaande uit de wettelijke rente over de ten onrechte niet verleende woonkostentoeslag.
4. Het college heeft verweer gevoerd en zich in incidenteel hoger beroep eveneens tegen de uitspraak van de rechtbank gekeerd. Het college heeft aangevoerd dat de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) een passende en toereikende voorliggende voorziening in de zin van artikel 15 van de WWB biedt in de vorm van ‘begeleid wonen’ via een intramurale indicatie (Verblijf en ZZP) of uitgaande van zelfstandig wonen met zorg in functies en klassen. Het college heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat appellant hiertoe een indicatie dient aan te vragen bij het CIZ, welke instantie bevoegd is te beslissen welke zorgvoorziening concreet voor appellant is aangewezen. Het college heeft dit standpunt gestoeld op een sociaal medisch advies van 5 mei 2014 van C. Koning-Van den Berg van Saparoea, als arts verbonden aan adviesbureau TriviumPlus. Subsidiair heeft het college aangevoerd dat de door appellant bedoelde woonkosten niet noodzakelijk waren in de zin van artikel 35 van de WWB.
5. Appellant heeft op 5 juni 2014 schriftelijk verweer gevoerd tegen het incidenteel hoger beroep van het college. Het college heeft hierop gereageerd met overlegging van een
sociaal medisch advies van 16 juli 2014 van dr. Koning-Van den Berg van Saparoea.
6. Bij brief van 15 januari 2015 heeft appellant een indicatiebesluit van 21 juli 2014 van het CIZ overgelegd, alsmede andere stukken, en gereageerd op het sociaal medisch advies van
16 juli 2014. Het CIZ heeft bij voormeld besluit voor appellant 4 tot 6.9 uur per week zorg in de vorm van ‘begeleiding individueel’ geïndiceerd met ingang van 21 juli 2014. Voor een persoonsgebonden budget (PGB) is appellant niet in aanmerking gebracht, omdat daartoe een indicatie voor minimaal 10 uur zorg per week was vereist.
7. Bij brief van 9 juni 2015 heeft appellant meegedeeld dat hem inmiddels wegens opgelopen spanningen met medebewoners dringend is verzocht het Woonhotel te verlaten. GGzE heeft voor hem een oplossing gevonden, zodat hij op korte termijn het Woonhotel zal verlaten en een zelfstandige woonruimte zal betrekken met behulp van zeer intensieve begeleiding via Housing First. Hij heeft daarbij laten weten dat hij desondanks vasthoudt aan zijn stelling dat hij recht heeft op woonkostentoeslag over de periode van verblijf in het Woonhotel.
8. De Raad komt tot de volgende beoordeling.