ECLI:NL:CRVB:2015:2602

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 juli 2015
Publicatiedatum
3 augustus 2015
Zaaknummer
13/5985 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake (herhaalde) ziekmelding en beëindiging ZW-uitkering met geschiktheid voor eigen werk

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraken van de rechtbank Midden-Nederland met betrekking tot de beëindiging van zijn Ziektewet (ZW)-uitkering. Appellant, die eerder een uitkering ontving op basis van de Werkloosheidswet (WW), meldde zich op 8 oktober 2012 ziek vanwege whiplashklachten en psychische klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) kende hem een ZW-uitkering toe, maar beëindigde deze op 26 november 2012 omdat hij geschikt werd geacht voor zijn werk als medewerker sorteren. Appellant ging in bezwaar, maar dit werd ongegrond verklaard. Op 26 september 2013 meldde hij zich opnieuw ziek, maar ook deze ZW-uitkering werd per 20 januari 2014 beëindigd, wederom met de conclusie dat hij geschikt was voor zijn eigen werk.

De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraken geoordeeld dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen zorgvuldig was en dat er geen reden was om te twijfelen aan de juistheid van hun beoordelingen. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat het Uwv onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn psychische beperkingen en dat zijn klachten al aanwezig waren op de data in geding. Hij heeft diverse medische rapporten overgelegd ter ondersteuning van zijn standpunt.

De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraken bevestigd. De Raad oordeelt dat de argumenten van appellant geen aanleiding geven om anders te oordelen dan de rechtbank. De Raad onderschrijft de conclusie dat er geen aanleiding is om het medisch onderzoek onzorgvuldig of onvolledig te achten. De Raad concludeert dat appellant op de relevante data geschikt was voor zijn werk, en dat de hoger beroepen niet kunnen slagen.

Uitspraak

13/5985 ZW, 14/6119 ZW
Datum uitspraak: 29 juli 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraken van de rechtbank Midden-Nederland van 26 september 2013, 13/1841 (aangevallen uitspraak I) en van 24 september 2014, 14/2355 (aangevallen uitspraak II)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. D. Gürses, advocaat, hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraken.
Het Uwv heeft verweerschriften en een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 18 december 2013 ingediend.
Het onderzoek ter zitting in beide zaken heeft gevoegd plaatsgevonden op 17 juni 2015. Namens appellant is verschenen mr. Gürses. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.A. Vermeijden.

OVERWEGINGEN

1.1.
Het Uwv heeft bij besluit van 27 mei 2010 geweigerd om aan appellant met ingang van
4 februari 2010 een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen, omdat hij per deze datum geschikt werd geacht voor zijn maatgevende arbeid van medewerker sorteren.
1.2.
Vanuit een uitkeringssituatie ingevolge de Werkloosheidswet (WW) heeft appellant zich op 8 oktober 2012 ziek gemeld wegens whiplashklachten als gevolg van een ongeval in 2007 en toegenomen psychische klachten. Aan appellant is per die datum een uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) toegekend. Bij besluit van 26 november 2012 heeft het Uwv de
ZW-uitkering per dezelfde datum beëindigd omdat appellant geschikt werd geacht voor zijn werk als medewerker sorteren. Het bezwaar van appellant is bij besluit van 15 februari 2013 (bestreden besluit I), onder verwijzing naar een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 12 februari 2013, ongegrond verklaard.
1.3.
Vanuit de situatie dat hij een uitkering op grond van de WW ontving, heeft appellant zich op 26 september 2013 opnieuw ziek gemeld. Aan appellant is per die datum een ZW-uitkering toegekend. Bij besluit van 13 januari 2014 heeft het Uwv deze uitkering beëindigd per
20 januari 2014 omdat appellant geschikt werd geacht voor zijn eigen werk. Bij besluit van
4 maart 2014 (bestreden besluit II) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 13 januari 2014 ongegrond verklaard. Aan bestreden besluit II ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 27 februari 2014 ten grondslag.
2.1.
Bij aangevallen uitspraak I heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen bestreden besluit I ongegrond verklaard. De rechtbank is van oordeel dat de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep een voldoende diepgaand en zorgvuldig onderzoek hebben verricht. De rechtbank is dan ook tot de conclusie gekomen dat het Uwv appellant met ingang van 26 november 2012 terecht in staat heeft geacht tot het verrichten van zijn eigen werk.
2.2.
Bij aangevallen uitspraak II heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen bestreden besluit II ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat er geen grond is voor het oordeel dat de rapporten van de verzekeringsartsen tegenstrijdigheden bevatten, dat zij onvoldoende begrijpelijk zijn of onzorgvuldig tot stand zijn gekomen. In de medische stukken is geen steun te vinden voor het standpunt van appellant dat zijn beperkingen zijn onderschat. De rechtbank heeft daarom geoordeeld dat er geen reden is om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling en dat de conclusie dat appellant per 20 januari 2014 weer geschikt is voor zijn werk, kan worden gevolgd.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraken aangevoerd dat het Uwv onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn psychische beperkingen en dat hij als gevolg van zijn psychische klachten per de in geding zijnde data, 26 november 2012 en 20 januari 2014, zijn werkzaamheden niet duurzaam kon verrichten. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant informatie van reumatoloog P. Sijtsma van 19 juni 2014, psychiater E. Yaktemur van 8 januari 2014, reumatoloog C. van Booma-Frankfort van 25 november 2013 en van psychiater dr. I. Keuning van 26 september 2013 aan de Raad gezonden. Appellant heeft gewezen op zijn complexe medische situatie en gesteld dat de rechtbank ten onrechte zijn verzoek om een onafhankelijk psychiatrisch onderzoek te laten verrichten heeft afgewezen. Ter zitting van de Raad is naar voren gekomen dat appellant vanaf 1 november 2014 een WIA-uitkering ontvangt, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van 100%. Appellant meent dat de klachten waarvoor hij thans een WIA-uitkering krijgt ook reeds op de in geding zijnde data aanwezig waren. Appellant heeft de Raad verzocht een psychiater als deskundige in te schakelen.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraken te bevestigen.
4. Het oordeel van de Raad over de aangevallen uitspraak.
4.1.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd vormt geen aanleiding anders te oordelen dan de rechtbank bij aangevallen uitspraak I heeft gedaan. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat er geen aanleiding is om het medisch onderzoek onzorgvuldig of onvolledig te achten. De reactie van 18 december 2013 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep op de door appellant overgelegde informatie van de behandelend psychiaters genoemd in 3.1, komt er op neer dat deze psychiaters een zelfde toestandsbeeld beschrijven als door hem in het in bezwaar op 12 februari 2013 uitgebrachte rapport is verwoord, en dat hij daarom geen aanleiding ziet om het ingenomen standpunt over appellants belastbaarheid te wijzigen. De Raad onderschrijft deze reactie en heeft geen reden tot twijfel aan de juistheid van het verzekeringsgeneeskundig oordeel over de datum in geding, zijnde 26 november 2012.
4.2.
Aangevallen uitspraak II wordt eveneens volledig onderschreven. De overige in 3.1 genoemde brieven die appellant in hoger beroep heeft overgelegd, bevatten geen nieuwe medische gegevens. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft blijkens haar rapport van
27 februari 2014 de brief van reumatologe C. van Booma-Frankfort van 25 november 2013 en de informatie van de in 3.1 genoemde psychiaters in aanmerking genomen bij haar beschouwing. Deze verzekeringsarts heeft overtuigend uiteengezet dat er sprake is van meer psychische of fysieke aandoeningen dan waarmee appellant al langer bekend is en dat appellant op 20 januari 2014 geschikt kan worden geacht voor zijn werk van medewerker sorteren.
4.3.
Uit wat in 4.1 en 4.2 is overwogen, volgt dat de hoger beroepen niet kunnen slagen. De aangevallen uitspraken I en II dienen bevestigd te worden.
5. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraken.
Deze uitspraak is gedaan door M. Greebe als voorzitter en A.I. van der Kris en
F.M.S. Requisizione als leden, in tegenwoordigheid van N. van Rooijen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 juli 2015.
(getekend) M. Greebe
(getekend) N. van Rooijen

AP