ECLI:NL:CRVB:2015:2602
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake (herhaalde) ziekmelding en beëindiging ZW-uitkering met geschiktheid voor eigen werk
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraken van de rechtbank Midden-Nederland met betrekking tot de beëindiging van zijn Ziektewet (ZW)-uitkering. Appellant, die eerder een uitkering ontving op basis van de Werkloosheidswet (WW), meldde zich op 8 oktober 2012 ziek vanwege whiplashklachten en psychische klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) kende hem een ZW-uitkering toe, maar beëindigde deze op 26 november 2012 omdat hij geschikt werd geacht voor zijn werk als medewerker sorteren. Appellant ging in bezwaar, maar dit werd ongegrond verklaard. Op 26 september 2013 meldde hij zich opnieuw ziek, maar ook deze ZW-uitkering werd per 20 januari 2014 beëindigd, wederom met de conclusie dat hij geschikt was voor zijn eigen werk.
De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraken geoordeeld dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen zorgvuldig was en dat er geen reden was om te twijfelen aan de juistheid van hun beoordelingen. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat het Uwv onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn psychische beperkingen en dat zijn klachten al aanwezig waren op de data in geding. Hij heeft diverse medische rapporten overgelegd ter ondersteuning van zijn standpunt.
De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraken bevestigd. De Raad oordeelt dat de argumenten van appellant geen aanleiding geven om anders te oordelen dan de rechtbank. De Raad onderschrijft de conclusie dat er geen aanleiding is om het medisch onderzoek onzorgvuldig of onvolledig te achten. De Raad concludeert dat appellant op de relevante data geschikt was voor zijn werk, en dat de hoger beroepen niet kunnen slagen.