ECLI:NL:CRVB:2015:2600

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 juli 2015
Publicatiedatum
3 augustus 2015
Zaaknummer
13/4562 AWBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake indicatiestelling en ingangsdatum van de indicatiestelling in het kader van de AWBZ

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. Appellante had een aanvraag ingediend voor verlenging van de aan haar verleende indicatie op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) voor zorgfuncties begeleiding groep en begeleiding individueel. De Centrale Raad van Beroep heeft op 29 juli 2015 uitspraak gedaan.

De Raad heeft vastgesteld dat CIZ, de instantie die de indicatie verleent, bij besluit van 31 augustus 2011 appellante had geïndiceerd voor begeleiding groep en individueel voor bepaalde periodes. Na een aantal procedures en besluiten, waaronder een bestreden besluit van 29 december 2011, heeft appellante hoger beroep ingesteld. De Raad heeft in zijn overwegingen benadrukt dat er sprake moet zijn van procesbelang om ontvankelijk te zijn in het hoger beroep.

De Raad heeft geconcludeerd dat appellante geen procesbelang heeft, omdat het geschil betrekking heeft op een reeds verstreken indicatie en er geen verzoek om schadevergoeding is gedaan. De Raad heeft daarom het hoger beroep van appellante niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

13/4562 AWBZ
Datum uitspraak: 29 juli 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
2 juli 2013, 12/95 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)

CIZ

PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. E.Tj. van Dalen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
CIZ heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 juni 2015. Voor appellante is verschenen mr. Van Dalen. CIZ heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.E. Koedood.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante heeft een aanvraag ingediend voor verlenging van de aan haar verleende indicatie op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) voor de zorgfunctie begeleiding groep, klasse 4, en begeleiding individueel, klasse 2.
1.2.
Bij besluit van 31 augustus 2011 heeft CIZ appellante geïndiceerd voor begeleiding groep, klasse 4, voor de periode van 31 augustus 2011 tot en met 14 september 2011 en begeleiding individueel, klasse 2, voor de periode van 31 augustus 2011 tot en met
29 november 2011.
1.3.
Bij besluit van 29 december 2011 (bestreden besluit 1) heeft CIZ het door appellante gemaakte bezwaar tegen het besluit van 31 augustus 2011 ongegrond verklaard.
1.4.
Appellante heeft tegen het besluit van 29 december 2011 beroep ingesteld. Op 9 januari 2013 heeft appellante een brief van prof. dr. R.A. Schoevers, psychiater, van 4 januari 2013 overgelegd. Naar aanleiding van deze medische informatie heeft CIZ appellante bij besluit van 25 januari 2013 (bestreden besluit 2) geïndiceerd voor begeleiding individueel, klasse 1, voor de periode van 9 januari 2013 tot en met 9 januari 2014.
2. De Raad leest de aangevallen uitspraak aldus dat het beroep tegen bestreden besluit 1 niet-ontvankelijk is verklaard en het beroep tegen bestreden besluit 2 ongegrond is verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Tussen partijen is in geschil de door CIZ bij het bestreden besluit 2 verleende indicatie en de ingangsdatum daarvan.
4.2.
Appellante heeft aangevoerd dat zij is aangewezen op begeleiding individueel, klasse 2, en begeleiding groep, klasse 9. Zij heeft verder aangevoerd dat de hogere indicatie vanaf augustus 2012 had moeten ingaan.
4.3.
Alvorens toe te kunnen komen aan de inhoudelijke beroepsgronden van appellante dient de Raad eerst ambtshalve te beoordelen of sprake is van (voldoende) procesbelang.
4.4.
In vaste rechtspraak van de Raad (bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van
18 september 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:1874) is neergelegd dat eerst sprake is van (voldoende) procesbelang als het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift met het maken van bezwaar of het indienen van (hoger) beroep nastreeft, daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van (voldoende) procesbelang. Daarbij geldt dat in beginsel geen procesbelang kan zijn gelegen in de beoordeling van een reeds verstreken indicatie, tenzij sprake is van een onderbouwd verzoek om schadevergoeding dan wel een inhoudelijk oordeel over het bestreden besluit van belang kan zijn voor een toekomstige indicatie.
4.5.
De Raad stelt vast dat het geschil de beoordeling betreft van een reeds verstreken indicatie. Appellante heeft niet verzocht om schadevergoeding. Verder heeft mr. Van Dalen ter zitting van de Raad namens appellante te kennen gegeven dat geen sprake is van een situatie waarin de gestelde indicatie nog van belang kan zijn voor een toekomstige indicatie. Appellante heeft daarom geen procesbelang in de hiervoor bedoelde zin. Dit betekent dat het hoger beroep van appellante wegens het ontbreken van procesbelang niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
4. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand als voorzitter en L.M. Tobé en S.E. Zijlstra als leden, in tegenwoordigheid van P. Uijtdewillegen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 juli 2015.
(getekend) J. Brand
(getekend) P. Uijtdewillegen

UM