ECLI:NL:CRVB:2015:2571

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 juli 2015
Publicatiedatum
31 juli 2015
Zaaknummer
12/1063 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening WGA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en geschiktheid van begeleiding

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 juli 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad. De zaak betreft de herziening van de WGA-uitkering van appellant, die stelt dat hij recht heeft op een hogere uitkering op basis van 100% arbeidsongeschiktheid. De Raad heeft eerder op 7 februari 2014 en 28 november 2014 tussenuitspraak gedaan, waarin het Uwv werd opgedragen om de geschiktheid van de functies en de begeleiding door de echtgenote van appellant nader te onderbouwen. Het Uwv heeft een arbeidskundig rapport ingebracht, maar de Raad oordeelt dat dit rapport onvoldoende onderbouwd is. De Raad concludeert dat het Uwv niet heeft aangetoond dat de echtgenote van appellant in staat is om hem te begeleiden naar en van het werk. De Raad heeft het bestreden besluit van het Uwv vernietigd en het bezwaar van appellant gegrond verklaard. De Raad heeft zelf in de zaak voorzien en bepaald dat de WGA-uitkering van appellant met terugwerkende kracht vanaf 22 februari 2011 moet worden berekend op basis van 100% arbeidsongeschiktheid. Tevens is het Uwv veroordeeld tot vergoeding van wettelijke rente en proceskosten aan appellant.

Uitspraak

12/1063 WIA
Datum uitspraak: 24 juli 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van
19 januari 2012, 11/1694 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
De Raad heeft op 7 februari 2014 (ECLI:NL:CRVB:2014:435) en op 28 november 2014 (ECLI:NL:CRVB:2014:3964) een tussenuitspraak gedaan.
Het Uwv heeft een rapport van 3 februari 2015 ingebracht van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep.
Appellant heeft zijn zienswijze naar voren gebracht.
Het Uwv heeft een nader rapport van 24 maart 2015 van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep naar de Raad gezonden. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

1. Voor een uiteenzetting van de feiten wordt verwezen naar de tussenuitspraken van
7 februari 2014 en 28 november 2014. In de tussenuitspraak van 28 november 2014 is vastgesteld dat alleen nog in geding is de vraag of het bestreden besluit met de in hoger beroep overgelegde rapporten van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van een deugdelijke arbeidskundige motivering is voorzien. De Raad heeft, onder verwijzing naar rechtsoverweging 4.2 en 4.3 van zijn tussenuitspraak van 7 februari 2014, overwogen dat uitgangspunt is dat psychiater H.J.C. van Marle zich op het standpunt heeft gesteld dat het voor appellant, in verband met zijn beperkingen om te reizen en ver van huis te gaan, mogelijk onhaalbaar is om naar het werk te gaan. Vervolgens heeft de Raad geoordeeld dat het Uwv niet zonder nader onderzoek had mogen aannemen dat de echtgenote van appellant in staat is hem gedurende een aanvangsperiode van het werk, naar en van het werk te begeleiden. De Raad heeft het Uwv opgedragen het gebrek in het bestreden besluit te herstellen.
2.1.
Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep op
3 februari 2015 een rapport uitgebracht. In dit rapport komt de arbeidsdeskundige tot de conclusie dat appellant tijdelijk aangewezen is op persoonlijke begeleiding door een bekende van en naar werk. Vervoer per taxi is zowel voor appellant zelf als voor zijn echtgenote goed mogelijk. De duur van de begeleiding is niet exact te bepalen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep acht aannemelijk dat de periode van gewenning aan een vaste begeleider/vervoerder niet lang behoeft te zijn.
2.2.
Appellant heeft in een reactie gesteld dat in redelijkheid niet van de echtgenote van appellant verlangd kan worden dat zij ten koste van haar eigen bezigheden meereist met haar echtgenoot. Appellant heeft gesteld dat het rapport van de arbeidsdeskundige van 3 februari 2015 op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen en dat de conclusies van dit rapport niet gevolgd kunnen worden. Er heeft slechts een kort telefonisch gesprek plaatsgevonden met appellant en de arbeidsdeskundige heeft niet gesproken met de echtgenote van appellant.
2.3.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in een nader rapport van 24 maart 2015 toegelicht dat hij heeft geprobeerd de echtgenote van appellant te spreken, maar dat dit niet mogelijk was omdat zij aan het werk was. Op zijn voorstel om later terug te bellen reageerde appellant met de opmerking dat dit geen zin had omdat zijn echtgenote de Nederlandse taal slecht beheerst.
3.1.
De Raad is van oordeel dat het Uwv niet heeft voldaan aan de in de tussenuitspraak gegeven opdracht. Door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is in de rapporten van
3 februari 2015 en 24 maart 2015 onvoldoende onderbouwd dat de echtgenote van appellant in staat is hem gedurende een aanvangsperiode naar en van het werk te begeleiden. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft volstaan met een telefonisch contact met appellant. Hij heeft de echtgenote van appellant zelf niet gesproken en heeft evenmin expliciet navraag gedaan met betrekking tot de situatie op de datum in geding, 22 februari 2011. Met de nadere rapporten van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is nog steeds geen zekerheid verkregen of de echtgenote van appellant op de datum in geding daadwerkelijk in staat is geweest in de voor appellant noodzakelijke begeleiding te voorzien. Daarbij komt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 11 maart 2014 niet alleen heeft vastgesteld dat appellant in aanvang samen kan reizen met een bekende, maar ook dat zo’n bekende/familielid niet meer noodzakelijk is na gewenning aan een andere vaste begeleider. Over de beschikbaarheid van een andere vaste begeleider heeft het Uwv zich in het geheel niet uitgelaten. De Raad komt tot de conclusie dat het Uwv, uitgaande van de noodzakelijke vervoersvoorziening, er niet in is geslaagd de geschiktheid van de geselecteerde functies deugdelijk te onderbouwen dan wel andere geschikte functies te selecteren.
3.2.
Uit hetgeen is overwogen in 3.1, bezien in samenhang met de overwegingen in beide tussenuitspraken, volgt dat de rechtbank bij de aangevallen uitspraak het bestreden besluit ten onrechte in stand heeft gelaten. Die uitspraak komt voor vernietiging in aanmerking. Het beroep tegen het bestreden besluit wordt gegrond verklaard en dit besluit wordt vernietigd. Gelet op de arbeidskundige rapporten, de vaststelling dat aan de onderhavige arbeidsongeschiktheidsbeoordeling onvoldoende functies ten grondslag kunnen worden gelegd en de omstandigheid dat het Uwv meerdere malen de gelegenheid heeft gehad het gebrek in het bestreden besluit te herstellen, ziet de Raad aanleiding om zelf in de zaak te voorzien door het bezwaar tegen het bestreden besluit gegrond te verklaren en het (primaire) besluit van 1 februari 2011 in zoverre te herroepen en te bepalen dat de loongerelateerde WGA-uitkering waarop appellant per 22 februari 2011 recht heeft, wordt berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 100%.
3.3.
De Raad wijst het verzoek van appellant toe om het Uwv te veroordelen tot vergoeding van schade in de vorm van de wettelijke rente over de na te betalen uitkering. De wettelijke rente moet worden berekend overeenkomstig de uitspraak van 25 januari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV1958.
4. Er is aanleiding om het Uwv te veroordelen in de proceskosten begroot op € 980,- in bezwaar (2 punten), € 1.470,- in beroep (3 punten) en € 1.960,- in hoger beroep (4 punten), in totaal € 4.410,-.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 12 juli 2011 gegrond en vernietigt dat besluit;
  • verklaart het bezwaar tegen het besluit van 1 februari 2011 gegrond;
  • herroept het besluit van 1 februari 2011 voor zover daarbij de loongerelateerde
WGA-uitkering is gebaseerd op een arbeidsongeschiktheid van 35 tot 80% en bepaalt dat die uitkering met ingang van 22 februari 2011 wordt gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 100%;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
  • veroordeelt het Uwv tot vergoeding aan appellant van de wettelijke rente zoals onder 3.3 van deze uitspraak is vermeld;
  • veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant in bezwaar, beroep en in hoger beroep tot een bedrag van € 4.410,-;
  • bepaalt dat het Uwv aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 156,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en J.J.T. van den Corput en
R.E. Bakker als leden, in tegenwoordigheid van I. Mehagnoul als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 juli 2015.
(getekend) J.W. Schuttel
(getekend) I. Mehagnoul

NK