ECLI:NL:CRVB:2014:435

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 februari 2014
Publicatiedatum
14 februari 2014
Zaaknummer
12-1063 WIA-T
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over loongerelateerde WGA-uitkering en belastbaarheid van appellant na auto-ongeval

In deze tussenuitspraak van de Centrale Raad van Beroep, gedateerd 7 februari 2014, wordt de loongerelateerde WGA-uitkering van appellant besproken. Appellant, die werkzaam was als vliegtuigtanker, heeft na een auto-ongeval op 18 december 2008 psychische klachten ontwikkeld en zich op 24 februari 2009 ziek gemeld. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft vastgesteld dat appellant op 22 februari 2011 een verlies aan verdienvermogen van 76,45% had en hem een loongerelateerde WGA-uitkering toekende. Echter, het Uwv verklaarde het bezwaar van appellant tegen dit besluit ongegrond.

De rechtbank Zwolle-Lelystad heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit eveneens ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellant betoogd dat hij meer beperkt is dan door de verzekeringsartsen van het Uwv is aangenomen. Ter onderbouwing heeft hij een rapport van psychiater prof. dr. H.J.C. van Marle overgelegd, waarin zijn psychische toestand wordt beschreven. De Raad heeft vastgesteld dat het rapport van Van Marle, dat in opdracht van de rechtbank Midden-Nederland is opgesteld, op dezelfde wijze kan worden beoordeeld als een rapport van een onafhankelijke deskundige.

De Raad concludeert dat de artsen van het Uwv een onjuist beeld van de belastbaarheid van appellant hebben gehanteerd. De Raad draagt het Uwv op om de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 20 januari 2011 te herzien in overeenstemming met de bevindingen van Van Marle en zo nodig een arbeidskundig onderzoek te laten plaatsvinden. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van de psychische klachten van appellant en de noodzaak voor het Uwv om de gebreken in het bestreden besluit te herstellen.

Uitspraak

12/1063 WIA-T
Datum uitspraak: 7 februari 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Tussenuitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 19 januari 2012, 11/1694 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats](appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. G.J.A.M. Gloudi, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingezonden, waarop het Uwv heeft gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 december 2013. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Gloudi. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. M.J. van Steenwijk.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant is werkzaam geweest als vliegtuigtanker voor 46,6 uur per week. Hij is op
18 december 2008 betrokken geweest bij een auto-ongeval. Op 24 februari 2009 heeft appellant zich ziek gemeld met psychische klachten.
1.2. Het Uwv heeft bij besluit van 1 februari 2011 vastgesteld dat appellant op 22 februari 2011 een verlies aan verdienvermogen heeft van 76,45% en dat hij over de periode van
22 februari 2011 tot en met 21 augustus 2013 aanspraak heeft op een loongerelateerde
WGA-uitkering (LGU) op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen
(Wet WIA).
1.3. Het Uwv heeft bij besluit van 12 juli 2011 (bestreden besluit) het bezwaar van appellant tegen het besluit van 1 februari 2011 ongegrond verklaard.
2.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat de beschikbare gedingstukken geen aanleiding geven tot twijfel aan de juistheid van de conclusies van de verzekeringsartsen van het Uwv. De informatie van psychiater F. Kaya van 27 oktober 2011 werpt geen ander licht op de zaak.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant zich onder meer op het standpunt gesteld dat hij meer beperkt is dan de verzekeringsartsen hebben aangenomen. Appellant acht zich niet in staat de geselecteerde functies te verrichten. Ter onderbouwing van zijn stelling heeft appellant een
- ongedateerd - rapport van psychiater prof. dr. H.J.C. van Marle overgelegd, opgemaakt in het kader van een letselschade-procedure.
3.2.
Het Uwv heeft in het rapport van psychiater Van Marle geen aanleiding gezien om de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 20 januari 2011 bij te stellen. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft het Uwv een rapport van de bezwaarverzekeringsarts van 7 augustus 2013 overgelegd. De bezwaarverzekeringsarts concludeert dat ten aanzien van de datum in geding geen sprake is van evident andere bevindingen en dat er geen medische argumenten zijn om een ander standpunt in te nemen ten aanzien van de belastbaarheid van appellant.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De Raad stelt vast dat het rapport van psychiater Van Marle is opgemaakt in opdracht van de rechtbank Midden-Nederland in het kader van een civiele letselschade-zaak. Dit rapport kan, waarmee partijen desgevraagd ter zitting hebben ingestemd, op dezelfde wijze worden beoordeeld als een rapport van een door de Raad ingeschakelde onafhankelijke deskundige.
4.2.
Het rapport van psychiater Van Marle geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek, is inzichtelijk en consistent gemotiveerd en komt de Raad overtuigend voor. De conclusies van Van Marle hebben ook betrekking op de toestand van appellant op de datum in geding,
22 februari 2011. Het oordeel van psychiater Van Marle kan dan ook worden gevolgd.
4.3.
Van Marle beschrijft in zijn rapport dat bij appellant diagnostisch sprake is van een paniekstoornis met agorafobie en een dysthyme stoornis. De eerder vastgestelde posttraumatische stressstoornis is ten tijde van het onderzoek gedeeltelijk in remissie. Appellant ervaart door die klachten beperkingen op alle levensgebieden: binnen het sociaal functioneren, het gezinsleven en binnen eventuele werkzaamheden. Appellant kan zich moeizaam concentreren en wordt continu afgeleid door angstige of negatieve gedachten of doordat hij een paniekaanval voelt opkomen. Appellant gaat slechts onder begeleiding verder van huis. In zijn eentje blijft hij dicht bij huis, uit angst voor een paniekaanval of uit angst dat hem iets zal overkomen. Appellant is niet meer in staat om contacten met vrienden en familie te onderhouden. De beperkingen die hij ervaart in zijn dagelijks leven, zullen ook beperkend zijn voor eventuele arbeid. Betrokkene is door zijn beperkte concentratie en nachtrust verminderd in staat om werk zorgvuldig uit te oefenen. Van Marle beschrijft dat het voor appellant, gezien de beperkingen om te reizen en ver van huis te gaan, mogelijk onhaalbaar is om naar werk te gaan. De continu aanwezige angst en het piekeren maken dat appellant niet in staat is om actief deel te nemen aan het dagelijks leven. De overmatige angst lijkt zich te hebben uitgebreid naar een gegeneraliseerde angst. Van Marle verwacht dat een verbetering van het ziektebeeld vooral verbetering zal geven op het gebied van persoonlijke hygiëne en sociaal functioneren. Verbetering op werkgerelateerd gebied zal beperkt zijn omdat appellant kwetsbaar zal blijven voor toename van druk. Van Marle heeft een medische verklaring gegeven voor het feit dat de angstklachten van appellant verder toenemen wanneer hij onder druk staat.
4.4.
Uit het rapport van psychiater Van Marle blijkt dat hij de situatie van appellant ten tijde van het onderzoek, 22 maart 2013 en 15 april 2013, veel ernstiger heeft ingeschat dan de verzekeringsartsen van het Uwv. Weliswaar is de verzekeringsarts uitgegaan van onder meer de diagnose paniekstoornis met agorafobie en wijkt de bezwaarverzekeringsarts niet af van de visie van de verzekeringsarts, maar in het rapport van 29 juni 2011 bestempelt de bezwaarverzekeringsarts hetgeen appellant beschrijft als negatieve buien. Zij heeft uit de anamnese geen echte paniekaanvallen kunnen afleiden, waarmee in feite afstand wordt genomen van de diagnose zoals die door de verzekeringsarts is vermeld. Van Marle concludeert dat bij appellant sprake is van een paniekstoornis met agorafobie. Hij omschrijft appellant als een geïnvalideerde man als gevolg van psychische klachten. De beperkingen zijn op alle levensgebieden merkbaar. Van Marle beschrijft dat het voor appellant, gezien de beperkingen om te reizen en ver van huis te gaan, mogelijk onhaalbaar is om naar werk te gaan.
4.5.
Van Marle heeft in zijn rapport een inschatting gemaakt van het verschil tussen de toestand van appellant ten tijde van het onderzoek en de toestand op de datum in geding. Hij heeft gerapporteerd dat de hoogte van de lijdensdruk onveranderd lijkt. Door de chroniciteit van de psychopathologie lijkt het concrete klachtenpatroon wel enigszins veranderd te zijn. Daar waar betrokkene de eerste periode na het ongeluk plekken stelselmatig vermeed uit angst voor een paniekaanval lukt het gaandeweg beter om deze angst te doorbreken en toch, weliswaar onder begeleiding, van huis te gaan. Hij doorstaat dit dan wel met hevige angst en met een verhoogde alertheid op eventuele angstsymptomen. De dysthyme klachten lijken toegenomen te zijn, aangezien in eerdere documentatie nog niet gesproken werd over suïcidaliteit. De overmatige angst lijkt zich te hebben uitgebreid naar een gegeneraliseerde angst.
4.6.
Uit de onderzoeksbevindingen en conclusies van Van Marle blijkt dat de artsen van het Uwv per de datum in geding zijn uitgegaan van een onjuist beeld van de belastbaarheid van appellant en dat appellant meer beperkt is dan het Uwv heeft aangenomen. Het Uwv heeft ten onrechte gesteld dat geen sprake is van evident andere bevindingen.
4.7.
Uit hetgeen in 4.1 tot en met 4.6 is overwogen volgt dat sprake is van een gebrek in de motivering van het bestreden besluit. De Raad ziet aanleiding om met toepassing van artikel 21, zesde lid, van de Beroepswet het Uwv op te dragen dit gebrek in het bestreden besluit te herstellen. Het Uwv dient daartoe de FML van 20 januari 2011 te wijzigen in overeenstemming met de bevindingen en conclusies van psychiater Van Marle en zo nodig op basis van de aldus aangepaste FML een arbeidskundig onderzoek te laten plaatsvinden.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep draagt het Uwv op binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak de gebreken in het bestreden besluit te herstellen met inachtneming van deze uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.C. Bruning als voorzitter en R.E. Bakker en K. Wentholt als leden, in tegenwoordigheid van J.C. Hoogendoorn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 februari 2014.
(getekend) M.C. Bruning
(getekend) J.C. Hoogendoorn

HD