ECLI:NL:CRVB:2015:2570

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 juli 2015
Publicatiedatum
31 juli 2015
Zaaknummer
14/2350 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging WGA-uitkering na zorgvuldig medisch onderzoek en beoordeling van beperkingen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 juli 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. Appellante, die sinds 2009 vanwege psychische klachten uitgevallen was voor haar werk als administratief medewerkster, had in 2011 recht gekregen op een WGA-loonaanvullingsuitkering. Echter, na een medisch heronderzoek in 2012 concludeerde het Uwv dat appellante geschikt was voor passende functies, wat leidde tot de intrekking van haar uitkering in 2012. Appellante was het niet eens met deze beslissing en stelde dat haar beperkingen niet correct waren vastgesteld, met name dat er onvoldoende rekening was gehouden met de noodzaak van een veilige werkomgeving.

De Raad heeft het verzoek om uitstel van de behandeling van de zaak afgewezen, omdat dit niet tijdig was ingediend en er geen gewichtige redenen voor uitstel waren. Tijdens de zitting op 17 juni 2015 heeft appellante haar standpunt toegelicht, waarbij zij verwees naar een rapport van een psychotherapeut en een verzekeringsarts. De Raad heeft de medische beoordeling van het Uwv als zorgvuldig beoordeeld, waarbij werd vastgesteld dat de verzekeringsartsen voldoende informatie hadden verzameld en dat de beperkingen van appellante correct waren vastgelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML).

De Raad concludeerde dat de aan appellante voorgehouden functies haar belastbaarheid niet overschreden en dat de beëindiging van de WGA-uitkering door het Uwv terecht was. Het hoger beroep van appellante werd afgewezen, en de Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank. Tevens werd het verzoek om vergoeding van wettelijke rente afgewezen, en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

14/2350 WIA
Datum uitspraak: 29 juli 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
21 maart 2014, 13/793 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J. Heek hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift en een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 28 juni 2014 ingediend.
Op 27 mei 2015 heeft appellante, onder verwijzing naar een rapport van verzekeringsarts en medisch adviseur E.C. van der Eijk, de Raad verzocht de behandeling ter zitting uit te stellen. Het rapport van Van der Eijk van 16 december 2014 heeft appellante op 5 juni 2015 aan de Raad gezonden.
Bij rapport van 9 juni 2015 heeft verzekeringsarts bezwaar en beroep Hulst op het rapport van Van der Eijk gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 juni 2015. Voor appellante is verschenen mr. Heek. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door E.M.C. Beijen.

OVERWEGINGEN

1. Het ter zitting herhaalde verzoek om uitstel van de behandeling van het geding om een psychiatrische expertise te laten verrichten, wordt niet gehonoreerd. Ingevolge artikel 19, tweede en derde lid, van de Procesregeling bestuursrechtelijke colleges 2014 moet een verzoek om uitstel van de behandeling ter zitting zo spoedig mogelijk schriftelijk worden ingediend en wordt het slechts toegewezen als gewichtige redenen zijn gebleken. Nu appellante eerst twee weken na de verzending van de kennisgeving, onder verwijzing naar een aanbeveling van Van der Eijk in een rapport van 16 december 2014 om een psychiatrische expertise te laten verrichten, ervan melding heeft gemaakt dat zij in afwachting is van een onderzoeksdatum, wordt geoordeeld dat het verzoek niet zo spoedig mogelijk is ingediend, terwijl evenmin sprake is van een gewichtige reden voor uitstel van de zitting.
2. De Raad gaat dan ook over tot een inhoudelijke beoordeling van het geding.
3.1.
Appellante is op 23 maart 2009 vanwege psychische klachten als gevolg van pesterijen op haar werk, uitgevallen voor haar werkzaamheden als administratief medewerkster. Bij besluit van 24 januari 2011 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellante met ingang van
21 maart 2011 recht is ontstaan op een WGA-loonaanvullingsuitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 100%.
3.2.
Na een medisch heronderzoek op 23 februari 2012 heeft een verzekeringsarts in zijn rapport van dezelfde datum vastgesteld dat sprake is van beperkingen die voortvloeien uit de psychische klachten. Deze beperkingen zijn vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Vervolgens heeft een arbeidsdeskundige in zijn rapport van 18 september 2012 vastgesteld dat appellante geschikt is voor passende functies, op basis waarvan het verlies aan verdienvermogen is bepaald op 11,17%. Bij besluit van 23 oktober 2012 heeft het Uwv de WGA-uitkering van appellante met ingang van 24 december 2012 ingetrokken.
3.3.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 18 maart 2013 op basis van eigen onderzoek en informatie van de behandelend sector - brieven van PsyQ van
17 september 2012 en 14 maart 2013 - de medische grondslag van het primaire besluit onderschreven. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft volgens haar rapport van
19 maart 2013 vervolgens drie van de vijf geselecteerde functies geschikt geacht en vastgesteld dat de mate van arbeidsongeschiktheid beneden 35% blijft. Bij besluit van
20 maart 2013 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.
4. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft de medische en arbeidskundige beoordeling van het Uwv onderschreven.
5.1.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat haar beperkingen voor het verrichten van arbeid niet juist zijn vastgesteld. Zij is met name van mening dat de verzekeringsartsen van het Uwv ten onrechte voorbij zijn gegaan aan het standpunt van de behandelend psychotherapeut dat een veilige en steunende omgeving bij een werkhervatting een vereiste is. Onder verwijzing naar het rapport van Van der Eijk, die zowel aanvullende beperkingen met betrekking tot het nemen van beslissingen en het dragen van (eind)verantwoordelijkheid als het opnemen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van de voorwaarde van een veilige en steunende (werk)omgeving heeft voorgesteld, heeft appellante het standpunt betrokken dat de inbreng van een psychiatrisch rapport nodig is om de zaak te kunnen beslissen.
5.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
6. Het oordeel van de Raad over de aangevallen uitspraak.
6.1.
Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat het medisch onderzoek van het Uwv zorgvuldig is geweest. Uit de rapporten van de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep blijkt dat beide artsen appellante hebben onderzocht en dat bij de heroverweging in bezwaar informatie is betrokken van de behandelend sector. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vastgesteld dat uit de informatie van PsyQ kan worden opgemaakt dat bij appellante sprake is van een angststoornis en dat er geen sprake is van (adequate) behandeling of gebruik van medicatie. Deze arts heeft bij eigen onderzoek geen overtuigende tekenen van depressie gevonden. Gelet hierop heeft hij de FML van
23 februari 2012, waarin diverse beperkingen zijn gesteld op persoonlijk en sociaal functioneren, onderschreven.
6.2.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in reactie op de hoger beroepsgronden van appellante in zijn rapport van 28 juni 2014 op overtuigende wijze uiteengezet dat met de opmerking van de behandelend psychotherapeut dat terugkeer naar werk gezien appellantes ervaringen met intimidatie en pesten op het werk, alleen kans van slagen lijkt te hebben in een veilige en steunende omgeving, in de FML geen rekening kan worden gehouden. Deze verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat de factoren die een rol spelen bij het pesten, zoals gevoeligheid en culturele aspecten, niet als ziekte of gebrek zijn te aan te merken en dat een werkgever een veilige werkomgeving zal moeten creëren en dient te waken voor pesterijen en discriminatie. Bij appellante zal de werkgever daar mogelijk wat meer aandacht aan moeten schenken, maar er ligt ook een taak bij appellante in het melden van misstanden. De Raad onderschrijft deze reactie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en voegt daar aan toe dat appellante haar standpunt dat in de geselecteerde functies geen sprake is van een veilige werkomgeving, niet heeft onderbouwd.
6.3.
Het door appellante in hoger beroep overgelegde rapport van Van der Eijk geeft geen aanleiding tot twijfel aan de juistheid van de verzekeringsgeneeskundige beoordeling door het Uwv omdat dit rapport, dat is opgesteld op basis van de stukken, geen aanknopingspunten biedt om een ernstiger medische situatie op de datum in geding aan te nemen dan waarvan het Uwv is uitgegaan. In de visie van Van der Eijk bestaat onduidelijkheid over de vraag of diagnostisch sprake is van een angststoornis of een depressie en daarom raadt hij een psychiatrische expertise aan. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn reactie op dit rapport als zijn opvatting gegeven dat de in de brief van PsyQ van 14 maart 2013 tevens genoemde diagnose van een depressie geen aanleiding geeft tot het aannemen van meer of andere beperkingen omdat een angststoornis altijd gepaard gaat met stemmingsklachten. Gelet op deze reactie kan het standpunt dat niet te verwachten is dat er uit een psychiatrisch expertiserapport een wezenlijk andere belastbaarheid naar voren komt, worden onderschreven.
6.4.
Uitgaande van de juistheid van de in de FML van 23 februari 2012 weergegeven beperkingen is er geen reden om aan te nemen dat de aan appellante voorgehouden functies haar belastbaarheid overschrijden en niet aan de schatting ten grondslag hadden mogen worden gelegd. In dat verband wordt verwezen naar het rapport van 19 maart 2013 van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep waarin gemotiveerd en voldoende is toegelicht waarom de belastbaarheid van appellante niet wordt overschreden. Dit betekent dat de rechtbank met juistheid heeft geoordeeld dat het Uwv terecht de WGA-uitkering met ingang van
24 december 2012 heeft beëindigd.
6.5.
Uit hetgeen hiervoor onder 6.1 tot en met 6.4 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
7. Nu het hoger beroep niet slaagt is er geen plaats voor vergoeding van wettelijke rente en het verzoek om wettelijke rente wordt dan ook afgewezen.
8. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van wettelijke rente af.
Deze uitspraak is gedaan door M. Greebe als voorzitter en A.I. van der Kris en
F.M.S. Requisizione als leden, in tegenwoordigheid van N. van Rooijen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 juli 2015.
(getekend) M.Greebe
(getekend) N. van Rooijen

AP