ECLI:NL:CRVB:2015:2516
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake WW- en ZW-uitkering en dagloonvaststelling
In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg, waarin haar beroep tegen besluiten van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond werd verklaard. De zaak betreft de vaststelling van het dagloon in het kader van de Werkloosheidswet (WW) en de Ziektewet (ZW). Appellante, die per 29 december 2008 werkloos werd, had een WW-uitkering aangevraagd, maar deze werd niet tot uitbetaling gebracht voor de periode van 29 december 2008 tot en met 7 juni 2009. Het Uwv had een maatregel van 10% op haar WW-uitkering opgelegd vanwege een te late melding. Appellante betwistte de hoogte van het vastgestelde dagloon en stelde dat het Uwv ten onrechte van de polisadministratie was uitgegaan.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Uwv voldoende had toegelicht dat de berekening van het ZW-dagloon, gebaseerd op het geïndexeerde WW-dagloon, in het voordeel van appellante was. De Raad concludeerde dat het Uwv bij de vaststelling van het dagloon correct had gehandeld en dat appellante geen nieuwe feiten of omstandigheden had aangedragen die aanleiding gaven om het eerdere standpunt te herzien. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van appellante ongegrond.
De uitspraak benadrukt het belang van de polisadministratie en de wettelijke kaders bij de vaststelling van uitkeringen en daglonen. De Raad concludeerde dat appellante over een aanzienlijke periode meer WW-uitkering had ontvangen dan waarop zij recht had, en dat het Uwv correct had gehandeld in de herziening van de ZW-uitkering.