ECLI:NL:CRVB:2015:2514

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 juli 2015
Publicatiedatum
28 juli 2015
Zaaknummer
14/6000 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de hoogte van de WIA-uitkering en de wettelijke rente

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 juli 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. Appellante, die een WIA-uitkering ontvangt, was van mening dat haar uitkering te laag was vastgesteld. De rechtbank had het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat de berekening van de wettelijke rente, zoals door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) was toegelicht, correct was. Appellante heeft in haar hoger beroepschrift aangevoerd dat zowel de hoogte van haar WIA-uitkering als de wettelijke rente over de nabetaling te laag waren vastgesteld.

De Raad heeft in zijn overwegingen verwezen naar een eerdere uitspraak in een vergelijkbare zaak en heeft geconcludeerd dat het standpunt van appellante niet gevolgd kan worden. De Raad bevestigde de juistheid van het basisbedrag van de WIA-uitkering zoals vermeld in een brief van 30 augustus 2013 en oordeelde dat de wettelijke rente over de te laat betaalde WIA-uitkering correct was vastgesteld op € 10,59 voor de maanden maart en april 2013. De Raad kwam tot de conclusie dat het hoger beroep van appellante niet slaagde en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank.

De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter M. Greebe en de leden H.G. Rottier en E.W. Akkerman, in aanwezigheid van griffier V. van Rij. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 8 juli 2015.

Uitspraak

14/6000 WIA
Datum uitspraak: 8 juli 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van
29 september 2014, 13/3882 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 mei 2015. Appellante is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.H.G. Boelen. De zaken 13/6837 WIA, 13/6838 WIA, 13/6843 WIA, 14/2828 WIA, 14/3851 ZW, 14/6000 WIA, 14/6001 WIA, 14/6332 WW en 14/6334 ZW zijn ter zitting gevoegd behandeld. Na de sluiting van het onderzoek ter zitting zijn de zaken (waar nodig) gesplitst en wordt in de zaken (afzonderlijk) uitspraak gedaan.

OVERWEGINGEN

1. Voor een overzicht van de relevante feiten tot aan de aangevallen uitspraak verwijst de Raad naar de overwegingen 1 tot en met 5 van die uitspraak.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat zij geen aanleiding ziet om de berekening van de wettelijk rente, zoals nader door het Uwv toegelicht bij brief van
30 augustus 2013, voor onjuist te houden.
3. Appellante heeft hiertegen in het hoger beroepschrift - samengevat - aangevoerd dat de hoogte van haar WIA-uitkering te laag is vastgesteld en dat om die reden ook de wettelijke rente over de nabetaling te laag is.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Onder verwijzing naar zijn uitspraak van heden in de zaak met nummer 14/2828 WIA, wordt geoordeeld dat het standpunt van appellante dat haar WIA-uitkering op een te laag bedrag is vastgesteld niet gevolgd wordt.
4.2.
Uitgaande van de juistheid van het basisbedrag van de WIA-uitkering, zoals genoemd in de brief van 30 augustus 2013 en onder verwijzing naar zijn rechtspraak over de berekening van de wettelijke rente, zoals deze is neergelegd in onder andere de uitspraken van 28 oktober 2011 (ECLI:NL:CRVB:2011:BU2160) en 25 januari 2012 (ECLI:NL:CRVB:2012:BV1958), wordt appellante evenmin in haar standpunt gevolgd dat het bedrag aan wettelijke rente onjuist is vastgesteld.
4.3.
Gelet op wat onder 4.1 en 4.2 is overwogen is de Raad, met de rechtbank, van oordeel dat het Uwv terecht de wettelijke rente over de te laat betaalde WIA-uitkering over de maanden maart 2013 en april 2013 heeft vastgesteld op een bedrag van € 10,59.
4.4.
Het door appellante ingestelde hoger beroep slaagt niet en de aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
5. Voor vergoeding is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M. Greebe als voorzitter en H.G. Rottier en E.W. Akkerman als leden, in tegenwoordigheid van V. van Rij als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 juli 2015.
(getekend) M. Greebe
(getekend) V. van Rij

NK