ECLI:NL:CRVB:2015:2509

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 juli 2015
Publicatiedatum
28 juli 2015
Zaaknummer
13/6868 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) door het college van burgemeester en wethouders van Sittard-Geleen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 juli 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. Appellante had een aanvraag om bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) ingediend, maar het college van burgemeester en wethouders van Sittard-Geleen heeft deze aanvraag afgewezen. De rechtbank heeft de afwijzing van het college bevestigd, en appellante heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.

De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het college de aanvraag om bijstand terecht heeft afgewezen. Appellante ontving ten tijde van de aanvraag een WIA-uitkering die hoger was dan de bijstandsnorm voor alleenstaanden. De rechtbank heeft vastgesteld dat appellante zich pas op 30 maart 2012 heeft gemeld voor bijstand, en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die rechtvaardigden dat het college met terugwerkende kracht bijstand zou toekennen. De Raad volgt de overwegingen van de rechtbank en concludeert dat de aanvraag om leenbijstand niet als onderdeel van de WWB-aanvraag kan worden beschouwd.

De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De beslissing is openbaar uitgesproken op 8 juli 2015.

Uitspraak

13/6868 WWB
Datum uitspraak: 8 juli 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van
15 november 2013, 12/2238 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Sittard-Geleen (college)
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 27 mei 2015. Appellante is verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. F. Jans-Rakers.

OVERWEGINGEN

1.1
Appellante heeft zich op 30 maart 2012 gemeld voor het doen van een aanvraag om bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB). Vervolgens is met haar een afspraak gemaakt voor een gesprek over haar recht op uitkering met een casemanager van de gemeente Sittard-Geleen. Tijdens het gesprek is onder meer naar voren gekomen dat appellante ten tijde van de aanvraag een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) ontving variërend tussen € 1.282,61 en € 1.355,55 netto per maand terwijl de bijstandsnorm voor een alleenstaande met gemeentelijke toeslag vanaf 1 januari 2012 € 935,49 inclusief vakantiegeld bedroeg.
1.2.
Bij besluit van 12 juni 2012 heeft het college de aanvraag van appellante afgewezen op de grond dat haar inkomen per maand hoger is dan de toepasselijke bijstandsnorm voor alleenstaanden. Het college heeft geen aanleiding gezien om met terugwerkende kracht bijstand toe te kennen.
1.3.
Bij besluit van 28 november 2012 heeft het college het tegen het besluit van 12 juni 2012 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van
28 november 2012 ongegrond verklaard. Over de aanvraag om met terugwerkende kracht per 1 december 2009 bijstand te verlenen, heeft de rechtbank overwogen dat niet betwist is dat appellante zich niet eerder dan 30 maart 2012 heeft gemeld met een verzoek om een bijstandsuitkering. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat het college, nu niet gebleken is van bijzondere omstandigheden die rechtvaardigen af te wijken van het bepaalde in artikel 44, eerste lid, van de WWB, op goede gronden heeft besloten om de aanvraag voor bijstand met terugwerkende kracht af te wijzen. Over de aanvraag per 30 maart 2012 heeft de rechtbank overwogen dat niet betwist is dat appellante ten tijde van de aanvraag alleenstaand was en een WIA-uitkering op voorschotbasis ontving variërend tussen € 1.282,61 en € 1.351,55 netto per maand terwijl de bijstandsnorm voor een alleenstaande met gemeentelijke toeslag vanaf januari 2012 € 935,49 inclusief vakantiegeld bedroeg. Het college heeft, naar het oordeel van de rechtbank, dan ook terecht geconcludeerd dat appellante ten tijde van de aanvraag voor een bijstandsuitkering een inkomen had dat boven de voor haar geldende bijstandsnorm lag, zodat terecht is besloten om appellante per 30 maart 2012 niet in aanmerking te brengen voor een uitkering ingevolge de WWB. Het feit dat de WIA-uitkering destijds op voorschotbasis was toegekend, doet daar niet aan af. Tot slot heeft de rechtbank overwogen dat de stelling van appellante dat haar aanvraag als een aanvraag voor leenbijstand had kunnen of moeten worden opgevat, niet gevolgd wordt nu dit niet uit de aanvraag is af te leiden. Bovendien is naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken dat appellante voldoet aan de voorwaarden voor het toekennen van leenbijstand.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd en in essentie gelijke gronden als in bezwaar en beroep aangevoerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Voor het van toepassing zijnde wettelijk kader wordt verwezen naar de onderdelen 5.1 en 6.1 tot en met 6.3 van de aangevallen uitspraak.
4.2.
Ter zitting heeft appellante aangevoerd dat zij nooit de bedoeling heeft gehad om met terugwerkende kracht per 1 december 2009 een uitkering ingevolge de WWB aan te vragen. De omvang van het geding in hoger beroep beperkt zich tot de aanvraag per 30 maart 2012.
4.3.
Niet in geschil is dat het inkomen van appellante ten tijde van de aanvraag hoger was dan de bijstandsnorm voor alleenstaanden.
4.4.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het college de aanvraag om bijstand terecht heeft afgewezen. Volstaan wordt met te verwijzen naar de overwegingen die de rechtbank aan haar oordeel ten grondslag heeft gelegd.
4.5.
Met de rechtbank wordt tevens geoordeeld dat de stelling van appellante dat haar aanvraag door het college als een aanvraag om leenbijstand had kunnen of moeten worden opgevat, niet kan worden gevolgd. Niet gebleken is dat de aanvraag om leenbijstand een onderdeel is geweest van appellantes aanvraag om een uitkering ingevolge de WWB, zoals zij in bezwaar heeft aangevoerd. Eerst in beroep heeft appellante zich op het standpunt gesteld dat zij de bedoeling had om leenbijstand voor advocaatkosten aan te vragen.
4.6.
Wat onder 4.1 tot en met 4.5 is overwogen voert tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestig de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M. Greebe als voorzitter en H.G. Rottier en E.W. Akkerman als leden, in tegenwoordigheid van V. van Rij als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 juli 2015.
(getekend) M. Greebe
(getekend) V. van Rij

AP