ECLI:NL:CRVB:2015:2484
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Terugvordering van WAO-uitkering na onverschuldigde betaling
In deze zaak gaat het om de terugvordering van een WAO-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van appellante, die in 2010 te veel uitkering heeft ontvangen. Appellante, die sinds 2008 als zelfstandige werkt, ontving een WAO-uitkering op basis van een arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Het Uwv heeft vastgesteld dat appellante over het jaar 2010 inkomsten uit haar onderneming heeft genoten, wat leidde tot de beslissing om de uitkering over dat jaar niet uit te betalen en het te veel betaalde bedrag terug te vorderen. Appellante heeft het terug te vorderen bedrag van € 19.942,22 inmiddels terugbetaald, maar is van mening dat het Uwv ten onrechte het bruto bedrag terugvordert in plaats van de netto privé genoten inkomsten van € 7.250,-. Ze stelt dat er dringende redenen zijn om van terugvordering af te zien, omdat ze het Uwv herhaaldelijk op de hoogte heeft gesteld van haar inkomsten.
De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, waarbij is geoordeeld dat het Uwv gehouden was de te veel betaalde uitkering terug te vorderen. De rechtbank oordeelde dat er geen dringende redenen waren om van terugvordering af te zien, en dat het feit dat appellante de winst uit haar onderneming opnieuw in haar bedrijf investeerde niet relevant was voor de terugvordering. In hoger beroep herhaalt appellante haar argumenten, maar de Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank. De Raad stelt vast dat appellante geen rechtsmiddel heeft aangewend tegen het besluit van 7 november 2012, waardoor dit besluit in rechte onaantastbaar is geworden. De Raad concludeert dat de terugvordering van het Uwv rechtmatig is en dat er geen uitzonderlijke omstandigheden zijn die een andere beslissing rechtvaardigen. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.