In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 juli 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Overijssel. Appellant had zich op 12 september 2007 ziek gemeld na een bedrijfsongeval en had in 2009 een afwijzing ontvangen van het Uwv voor een WIA-uitkering, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Na een verzoek om herziening in 2010, heeft het Uwv in 2012 opnieuw afwijzend beslist, omdat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden waren. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat een rapport van revalidatiearts M.A.P. Klatte, gedateerd 28 december 2011, een nieuwe conclusie biedt die niet eerder was overwogen. Het Uwv heeft echter verzocht om bevestiging van de eerdere uitspraak. De Raad heeft overwogen dat de aanvraag van appellant naar zijn strekking moet worden beoordeeld en dat de conclusie van de revalidatiearts geen nieuw feit vormt in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Raad heeft vastgesteld dat het Uwv niet deugdelijk heeft gemotiveerd of appellant aanspraak kan maken op een uitkering op basis van herziening van het eerdere besluit.
De Raad heeft de aangevallen uitspraak bevestigd, het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant en bepaald dat het Uwv het griffierecht vergoedt. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van aanvragen voor arbeidsongeschiktheidsuitkeringen en de noodzaak voor het Uwv om adequaat te reageren op nieuwe informatie die door de aanvrager wordt aangedragen.