ECLI:NL:CRVB:2015:2476

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 juli 2015
Publicatiedatum
27 juli 2015
Zaaknummer
13-5538 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Ch. van Voorst
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om herziening van WIA-uitkering na eerdere afwijzing

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 juli 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Overijssel. Appellant had zich op 12 september 2007 ziek gemeld na een bedrijfsongeval en had in 2009 een afwijzing ontvangen van het Uwv voor een WIA-uitkering, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Na een verzoek om herziening in 2010, heeft het Uwv in 2012 opnieuw afwijzend beslist, omdat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden waren. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.

In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat een rapport van revalidatiearts M.A.P. Klatte, gedateerd 28 december 2011, een nieuwe conclusie biedt die niet eerder was overwogen. Het Uwv heeft echter verzocht om bevestiging van de eerdere uitspraak. De Raad heeft overwogen dat de aanvraag van appellant naar zijn strekking moet worden beoordeeld en dat de conclusie van de revalidatiearts geen nieuw feit vormt in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Raad heeft vastgesteld dat het Uwv niet deugdelijk heeft gemotiveerd of appellant aanspraak kan maken op een uitkering op basis van herziening van het eerdere besluit.

De Raad heeft de aangevallen uitspraak bevestigd, het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant en bepaald dat het Uwv het griffierecht vergoedt. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van aanvragen voor arbeidsongeschiktheidsuitkeringen en de noodzaak voor het Uwv om adequaat te reageren op nieuwe informatie die door de aanvrager wordt aangedragen.

Uitspraak

13/5538 WIA
Datum uitspraak: 24 juli 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 3 september 2013, 13/699 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 juni 2015. Appellant is verschenen met bijstand van mr. P.L.E.M. Krauth. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. M.W.A. Blind.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant heeft zich op 12 september 2007 ziek gemeld vanwege nekklachten na een bedrijfsongeval. Bij besluit van 6 oktober 2009 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant geen recht op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) is ontstaan, omdat hij met ingang van 9 september 2009 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij besluit van
21 januari 2010 ongegrond verklaard. Hiertegen is geen beroep ingesteld.
1.2.
Op 8 oktober 2010 heeft appellants gemachtigde verzocht om herziening dan wel heroverweging van het besluit van 6 oktober 2009.
1.3.
Bij besluit van 1 augustus 2012 heeft het Uwv afwijzend beslist op dit verzoek op de grond dat geen sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden in de zin van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij besluit van 27 februari 2013 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de conclusie van revalidatiearts
M.A.P. Klatte in zijn rapport van 28 december 2011 geen andere interpretatie van reeds bekende feiten is, maar een andere conclusie uit de gegeven medische omstandigheden. De uitspraak van 15 april 2011 (ECLI:NL:CRVB:2011:BQ1384) is daarom niet van overeenkomstige toepassing, omdat die uitspraak uitgaat van een voortschrijdend inzicht en niet van een andere conclusie. Deze andere conclusie is een nieuw feit in de zin van artikel 4:6 van de Awb.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak.
4. Het oordeel van de Raad over de aangevallen uitspraak.
4.1.
Zoals de Raad heeft overwogen in zijn uitspraak van 14 januari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1, moet een aanvraag voor een arbeidsongeschiktheidsuitkering na een eerdere (gedeeltelijke) afwijzing of intrekking van die uitkering naar zijn strekking worden beoordeeld. Met een aanvraag kan worden beoogd dat (met ingang van de datum waarop dat besluit zag) wordt teruggekomen van het eerdere besluit, dat bedoeld wordt een beroep te doen op een regeling bij toegenomen arbeidsongeschiktheid of dat om herziening wordt verzocht voor de toekomst. Indien in een voorkomend geval niet (geheel) duidelijk is wat met een aanvraag wordt beoogd, ligt het op de weg van het Uwv daarover bij de aanvrager nadere informatie in te winnen. Het onderscheid in wat de belanghebbende heeft beoogd, is van belang voor de beoordeling van de aanvraag door het Uwv en de toetsing van de beslissing op die aanvraag door de bestuursrechter.
4.2.
In de uitspraak van 14 januari 2015 is verder uiteengezet op welke wijze dergelijke aanvragen door de aanvrager moeten worden onderbouwd en door het Uwv moeten worden beoordeeld, en hoe de rechter beslissingen van het Uwv op dergelijke aanvragen toetst. Voor het voorliggende geval betekent dit het volgende.
4.3.
Zoals onder 4.1 is overwogen, moet de aanvraag van appellant naar zijn strekking worden beoordeeld. De aanvraag van appellant strekt ertoe dat het Uwv terugkomt, dan wel overgaat tot heroverweging, van het besluit van 6 oktober 2009, waarbij is vastgesteld dat voor appellant met ingang van 9 september 2009 geen recht op een WIA-uitkering is ontstaan omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. De aanvraag van appellant moest derhalve overeenkomstig zijn strekking ook worden opgevat als verzoek om herziening van zijn
WIA-uitkering voor de periode na de melding van 8 oktober 2010. Een beoordeling in verband met toegenomen beperkingen is in deze zaak niet (meer) aan de orde, nu de Raad in de uitspraak van 16 oktober 2013 (ECLI:NL:CRVB:2013:2086) de vaststelling dat per
8 oktober 2010 geen sprake is van toegenomen arbeidsongeschiktheid in stand heeft gelaten, waarmee deze procedure is beëindigd.
4.4.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de conclusie van revalidatiearts
M.A.P. Klatte in zijn rapport van 28 december 2011 een nieuw feit is in de zin van artikel 4:6 van de Awb.
4.5.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak terecht geoordeeld dat hetgeen revalidatiearts Klatte in zijn rapport van 28 december 2011 vermeldt geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden in de zin van artikel 4:6 van de Awb vormt. Met juistheid heeft de rechtbank overwogen dat dit rapport hoogstens een andere interpretatie van reeds bekende feiten bevat. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 22 februari 2013 overtuigend gemotiveerd dat de door de revalidatiearts genoemde punten van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) waarop hij appellant meer beperkt acht dan in de FML die heeft geleid tot het besluit van 6 oktober 2009, niet wordt onderbouwd met medische gegevens. Daarbij is van belang dat het vaststellen van - uit ziekte of gebrek voortvloeiende - beperkingen voor het verrichten van arbeid aan de hand van de medische situatie van appellant in beginsel tot de deskundigheid van de verzekeringsartsen moet worden gerekend.
4.6.
Het Uwv heeft uitsluitend beoordeeld of er voor appellant aanspraak op uitkering bestaat uit hoofde van artikel 4:6 van de Awb. Nu het Uwv in het bestreden besluit heeft verzuimd te beoordelen of hetgeen door appellant is aangevoerd ertoe kan leiden dat hij aanspraak kan maken op een uitkering krachtens herziening van het besluit van 6 oktober 2009 voor de periode na zijn aanvraag, is het bestreden besluit niet deugdelijk gemotiveerd, zodat dit besluit in strijd is met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. Bezien zal worden of onder toepassing van artikel 6:22 van de Awb het bestreden besluit in stand kan worden gelaten.
4.7.
Het Uwv heeft bij brief van 10 maart 2015 op goede gronden uiteengezet dat het rapport van 28 november 2011 van voornoemde revalidatiearts geen gegevens bevat om met ingang van een latere datum dan 8 oktober 2010 over te gaan tot herziening van het besluit van
6 oktober 2009. Dit leidt tot de conclusie dat de aanvraag van appellant ook met betrekking tot het onder 4.6 genoemde aspect dat niet door het Uwv beoordeeld is, afgewezen had moeten worden. Het bestreden besluit kan daarom in stand worden gelaten en de aangevallen uitspraak zal, met verbetering van de gronden, worden bevestigd.
4.8.
Voor het inschakelen van een deskundige bestaat, gelet op hetgeen onder 4.4 is overwogen, geen aanleiding.
5. Er bestaat aanleiding om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant in beroep ter hoogte van € 980,- en in hoger beroep ter hoogte van € 980,-, totaal € 1.960,-.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • veroordeelt het Uwv in de proceskosten in beroep en hoger beroep ter hoogte van € 1.960,-;
  • bepaalt dat van het Uwv het door appellant in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht ter hoogte van € 162,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst, in tegenwoordigheid van S. Aaliouli als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 juli 2015.
(getekend) Ch. van Voorst
(getekend) S. Aaliouli

NK